Een geloof dat bergen verzet – een impressie van Georgië

Essay

Een gerestaureerd elfde-eeuws fresco van de legendarische koningin Tamar in het Betaniaklooster in Tblisi. foto: Giorgi Barateli, wikimedia commons
Geschatte leestijd: 12 minuten

‘Mister Hamans,’ klinkt het vanachter de rij wachtenden op het vliegveld. Hompelend maakt zich iemand uit de onoverzichtelijke groep los. ‘Welcome to Georgia, welcome to Tbilisi, my friend.’ Met dat hij dit zegt, zwaait hij zijn arm  ver uit om met een dreun een handdruk te laten neerdalen op de net gearriveerde gast. Naderhand blijkt deze manier van begroeten standaard onder jonge Georgische macho’s: eerst een slinger naar buiten en vervolgens in volle vaart een klap op de ontvangende hand. De verwelkomer op het vliegveld heeft evenwel niets supermannelijks over zich: scheefstaande bril, een vaal, te vaak gewassen overhemd, dat half uit de broek hangt en versleten jeans op halfzeven. Bovendien loopt hij kreupel.

Camiel Hamans (1948), taalkundige en journalist, was onder meer hoogleraar Nederlandse Taalkunde in Poznań (Polen) en eerder correspondent voor de KRO-radio in hetzelfde land. Hij werkte als directeur van de Anne Vondeling Stichting voor de PvdA in het Europees Parlement. Hij is nu associate secretary-general van CIPL, het Comité International Permanent des Linguistes, de wereldorganisatie van taalkundigen. In die hoedanigheid nam hij deel aan twee taalkundige congressen in Georgië. 

De verwelkomer wijst de weg naar de wachtende chauffeur. Een aan alle kanten gedeukte auto en met het stuur aan de Britse kant. Nogal wat auto’s in Georgië hebben het stuur rechts. Niet omdat er aan de andere kant van de weg gereden wordt, maar omdat Japanse tweedehandsauto’s zoveel goedkoper zijn. In Japan, legt een kenner uit, moeten nieuwe auto’s na zeven jaar gekeurd worden, een soort APK, maar dan wel een waarbij het hele voertuig uit elkaar gaat. Zo’n keuring kost dagen en een vermogen. Daarom koopt de modale Jan Jap elke acht jaar een nieuw voertuig. Een bewijs van de goede samenwerking tussen staat en bedrijfsleven in het land van de rijzende zon.

In de auto – de bezoeker alleen achterin, zodat de afhaler continu omgekeerd op zijn stoel moet zitten om de gast van wetenswaardigheden te voorzien –  vertelt hij dat het hem een groot genoegen is de belangrijke buitenlandse geleerde de eerste tien dagen onder zijn hoede te mogen nemen. ‘We hebben elkaar vorig jaar ontmoet en ik weet dus dat we vrienden zijn.’ 

De gast reageert beleefd maar enigszins afwachtend, hij herinnert zich de man niet. Maar dat blijkt geen probleem. ‘Georgië is het land van  gastvrijheid. Het is onze traditie en wij zijn blij bezoekers te mogen ontvangen. Ook al hebben we weinig om te delen, een gast komt niets tekort. Dat is onze traditie,’ herhaalt hij met steeds meer vuur.

Zijn in hakkelend Engels geuite geloofsbelijdenis komt abrupt tot een einde. Gelukkig zit hij stevig ingesnoerd in de veiligheidsgordel, anders was zijn omgekeerde hoofd dwars door de vooruit gegaan. De chauffeur heeft op een rotonde de afslag naar de hoofdstad gemist en staat bovenop de rem. Hij keert, luid toeterend om achteropkomende auto’s te waarschuwen. Die antwoorden even luidruchtig, maar maken ruim baan voor de spookrijder. 

Alsof er niets gebeurd is, vervolgt de gastheer zijn exposé. Dat zijn gast moeite heeft om na de lange reis zijn ogen open te houden, ontgaat hem: ‘Georgië is een land van traditie. Wij willen graag weten waar we vandaan komen en wat onze geschiedenis is. Mijn familie is heel oud. We kunnen onze geschiedenis terugvoeren op een voorvader in de 12e eeuw. Hij was raadsheer bij de koning van… ’ en dan laat zijn Engels hem in de steek. 

De gast lost het probleem glimlachend op door te vragen of hij hem de komende dagen niet liever ‘your Highness’ zal noemen. Het grapje komt niet over. Vol ernst vervolgt de edelman dat zijn familie nu weliswaar geen bezittingen van enig belang meer heeft –  het communisme heeft immers toegeslagen in zijn vaderland en helaas hebben de nieuwe democratische regeringen nog geen kans gezien zijn familie in de oude luister en rijkdom te herstellen – maar dat hij natuurlijk volgens eeuwenoude traditie niet zomaar met het eerste de beste burgermeisje kon trouwen. Een paar dagen later vertelt de professor die de chef is van de prins, dat diens vrouw hem na twee kinderen verlaten heeft en dat ze hem met de zorgen voor het kroost opgezadeld heeft. Niet iedereen houdt zich blijkbaar aan nobele tradities.

De elegante jonge dame is de dochter van de vorige rector, fluistert een professor van een concurrerende Georgische staatsuniversiteit

De prins komt elke ochtend naar het hotel om de zeer gewaardeerde professor uit Nederland op te halen, want zonder diens aanwezigheid heeft de conferentie waarvoor hij uitgenodigd is immers veel minder status. De rector van de kleine universiteit, een paar jaar geleden opgericht door de patriarch van de Georgische orthodoxe kerk om zich ervan te verzekeren dat er voldoende onderzoek gedaan zou worden naar het Georgisch, de taal van de eredienst in zijn kerk, staat telkens in de deuropening zijn buitenlandse vriend op te wachten. ‘Dat is onze traditie,’ verzekert de prins opnieuw. Lezingen in het Georgisch worden in aarzelend maar luid Engels in het oor van de Nederlandse specialist getoeterd. Vanaf de derde dag is de conferentie helemaal een Babylonische spraakverwarring. 

Een Turkse jonge dame is gearriveerd, met eigen chauffeur en echtgenoot. Zij blijkt de rectrix te zijn van een universiteit niet ver van Istanbul, die een afdeling Georgisch en Georgische, of beter Kartvelische, dialecten blijkt te hebben. De twee instellingen voor academisch onderwijs zoeken samenwerking. 

De elegante jonge dame, wier voortreffelijke Engels verraadt dat ze een tijd in de Verenigde Staten heeft gestudeerd, is de dochter van de vorige rector, fluistert een professor van een concurrerende Georgische staatsuniversiteit de gast in het oor. Haar vader had het maximaal toelaatbaar aantal ambtstermijnen zo ruim overschreden dat er eindelijk een opvolger moest komen. Dochterlief promoveerde net op tijd om in de vacature te kunnen voorzien. Ze spreekt een Georgisch dialect, vertelt ze in de pauze. Haar voorouders zijn voor bezettende Tsaristische troepen vanuit moederland Georgië naar het zuiden gevlucht. Ze blijkt alles wat gezegd wordt uitstekend te verstaan. Toch heeft zij ook een luidruchtige fluistervertaler naast haar zitten: ze is een officiële gast en dus moet alles volgens protocol en traditie gaan.   

Als de belangrijke specialist uit Nederland na een paar dagen ook zelf het woord krijgt voor een voordracht, blijken er ineens twee vertalers klaar te staan: de prins en de dochter van de organiserende professor, de baas van de prins. De dochter is angliste en haar Engels is foutloos. Ze blijkt bovendien goed geïnformeerd over het onderwerp van de lezing. De prins voelt zich echter belangrijk en kan de vertaling daarom niet overlaten aan een ander, zelfs als die beter gekwalificeerd is. 

Overigens spreken de meeste jonge studenten heel redelijk Engels. Het is de oudere generatie die daar moeite mee heeft. De lezing is bedoeld voor een half uur, maar door het voortdurend gekibbel over de beste vertaling en het door de prins in zijn vertaling gesmokkelde commentaar loopt de presentatie uit tot twee uur. Dat blijkt geen probleem, weliswaar zitten de volgende sprekers op hete kolen, maar: ‘het is een bewijs van onze gastvrijheid. Het hoort bij onze traditie om een gast alle ruimte te geven,’ stelt de prins de wat onzeker geworden Nederlandse spreker gerust. 

In de discussie blijkt de prins alvorens de vraag voor de spreker te vertalen, eerst zelf te antwoorden en zijn eigen opvatting te geven. Als daar bezwaar tegen gemaakt wordt, is zijn reactie: ‘Ik ken de Georgische situatie en tradities en daarom is het goed dat ik eerst uitleg hoe het zit.’

Of de gast het immense aantal kapsalons en tankstations in stad en land wel opgevallen is, wil ze weten

Zijn chef, de professor, heeft zich blijkbaar toch enigszins geërgerd aan de wijze waarop de prins zijn dochter terzijde heeft proberen te schuiven. Voor de lezingentournee door de provincie, die op het congres volgt, wordt een andere begeleider uitgenodigd, een officiële tolk die evenwel haar geld verdient als directrice van een keten van weeshuizen. De prins komt nog even afscheid nemen: ‘Wij zijn vrienden en als u wat uit Georgië nodig heeft, laat me dat alstublieft weten. Ik zal ervoor zorgen. Dat is onze traditie.’

Het Engels van de nieuwe gids en haar toewijding zijn onberispelijk. Ze wijst onderweg op het groeiend aantal backpackers dat Georgië bezoekt, uit alle windstreken: Europeanen, Amerikanen, Israëliërs en Australiërs. Zij vraagt of de straten in West-Europese steden even schoon zijn als hier. Overdag en ’s avonds lopen overal oudere mannen en vrouwen rond die de stoepen vegen, afgevallen bladeren in de perken en plantsoenen verzamelen en die blikjes en peuken in hun kliko’s op wielen afvoeren. ‘Het land blijft er schoon door, maar het is meteen een goede remedie tegen werkloosheid,’ verklaart ze. 

Of de gast het immense aantal kapsalons en tankstations in stad en land wel opgevallen is, wil ze weten, een veelvoud van het aantal bakkers en slagers. Overigens hangen die slagers in de dorpen de karkassen van hun slachtgoed nog buiten langs de straat op aan een houten stellage, in het beste geval omhuld door een glazen kastje. Zij is niet verbaasd als haar gast op een oudere man wijst die bij een brug zijn schamele was spoelt in de rivier. Ook niet als hij dat contrasteert met  het hotel in de hoofdstad dat een was en stoomservice aanbiedt die binnen zeven uur overhemden en ander lijfgoed kreukelvrij terugbezorgt. ’Er is nu eenmaal een groot verschil tussen stad en land. En zeker met hotels waarin ook geregeld buitenlanders verblijven.’ Of wasmachines in de dorpen al gemeengoed zijn, blijft onduidelijk.  

Evenmin vindt het ze nodig omstandig uit te leggen waarom loslopende koeien rond half vijf in de namiddag zelfstandig hun weg naar huis zoeken. Niet omdat het traditie is, maar simpel omdat hun volle uier zegt dat het melkenstijd wordt. 

Chauffeurs hebben daar meer moeite mee. Hoewel ze weten dat geen koe daarop reageert, blijven ze toeteren in de hoop de langzaam overstekende kudde tot enige haast te kunnen bewegen. Ze is daarentegen even bezorgd als haar gast over het lot van overstekende voetgangers. Een miljoenenstad als Tbilisi wordt doorsneden door zesbaanswegen met om de vijfhonderd of zevenhonderdvijftig meter een nog net zichtbare afgesleten zebra. Dus steekt iedereen gewoon de straat over waar het hem uitkomt, tussen de voortrazende auto’s door. Springend en huppend van de ene witte scheidingstreep naar de ander en daar wachtend tot er een gaatje in het verkeer valt. Ondertussen slingeren gehaaste automobilisten van baan naar baan. Hopelijk om de wachtenden heen. 

En als de bezoeker haar vraagt, waarom vrouwen van boven de 35, zowel academici als dorpsvrouwen, zich zo anders kleden dan jonge studenten en scholieren, glimlacht ze eerst veelbetekenend. Vervolgens blijkt ze toch bereid tot enige uitleg: ‘Boven de 35 ben je moeder van opgroeiende, soms zelfs al volwassen kinderen. Jonge studentes moeten nog aan de man. Daarom kleden zij zich volgens de laatste, gescheurde, mode en trekken ze, zodra ze assistent worden, een lange zwarte rok aan net als de meeste van hun generatiegenoten, of die nu in de stad wonen of op het platteland.’  Inderdaad, vrouwen van boven de 35 in Georgië doen denken aan de Persilreclames uit de jaren ’50.        

In de provincie blijkt men evenzeer vol van traditie en historie als in de hoofdstad. De Nederlandse gast, die geen woord Georgisch spreekt en evenmin de ene letter van het krullerige Georgische alfabet kan onderscheiden van de andere, wordt na zijn lezing meegetroond naar het plaatselijke museum annex regionaal archief. Daar staat een mevrouw met witte handschoentjes klaar. 

Zij haalt de meest onwaarschijnlijke, fraai geïllustreerde vroegmiddeleeuwse handschriften van de plank in haar minuscule kantoortje onder de trap dat doorsneden wordt door autowiel-grote verwarmingsbuizen die in alufolie zijn verpakt. Het ene handschrift – een Bijbelvertaling – is uit de elfde eeuw, onwaarschijnlijk oud, het volgende – eveneens een religieus geschrift – is een kleine eeuw jonger. Vol gouden versieringen en miniaturen, alsof het om poëzieplaatjes gaat. Een derde, een vierde, enzovoorts om de veranderingen en ontwikkelingen in het schrift en het alfabet te tonen. De begeleidende hoogleraar fotografeert. Niemand kan nu ooit nog ontkennen dat de Nederlandse gast niet alle historische schatten en bewijzen zijn getoond.

De sterren, hoewel op dat moment nog onzichtbaar, waken toch trouw over de mensheid en de Georgische in het bijzonder

Twee dagen later is het gezelschap terug in de hoofdstad. Nu voor een conferentie over post-Sovjet-taalkunde. Veel Russen en slavisten zijn afgekomen op dit door de grootste staatsuniversiteit georganiseerde colloquium. Vrijwel iedereen spreekt Russisch, maar de voordrachten zijn in het Engels.

Tussendoor is er tijd voor academisch toerisme. Er blijkt een groot jaarlijks festival aan de gang: tienduizenden mensen op straat, kinderen, tot in kinderwagens en wandelwagentjes, oudjes, iedereen. Dit moet bezocht worden, maar helaas: er is geen doorkomen aan. Het festival is bedoeld om het goede der aarde te tonen, de Georgische natuurlijk. Wijnen, kaas en worst. Er moeten kraampjes en standjes zijn waar bloementooien gemaakt worden die vrouwen en meisjes als een diadeem op het hoofd kunnen zetten. Er moeten stalletjes zijn met houtsnijwerk, met muziekinstrumenten, met honing, met ingemaakte producten, met chacha, de Georgische grappa, met noten, met gedroogde vruchten en met overheerlijk vers brood. De geuren dringen zich op net als het vooruitzicht, maar de massa wijkt niet. Een deel van de groep besluit daarom het gedrang te ontvluchten. 

Een Russische die in Moskou werkt, maar in Tbilisi woont –  blijkbaar is het voor haar baas geen probleem dat ze haar werk per mail doet en maar een enkele keer per jaar naar Moskou komt, waar haar ouders en dochter wonen – neemt het clubje mee naar een wijnlokaal. Daar hebben ze inderdaad prima wijnen. De twee witte en de twee rode die geproefd en gedronken werden, zouden het op de Europese markt uitstekend doen. 

De Moskouse blijkt opgegroeid in Georgië en houdt zich daarom graag en strikt aan de Georgische  tradities. Dat betekent uitvoerig toasten. Hoezeer het wijncafé ook een openbaar etablissement is, toch staat ze op en houdt op luide toon een speech van een minuut of vijf over het leven, de voorouders, de kwaliteit van voedsel en drank, geluk, haar liefde voor de natuur, de sterren, die hoewel op dat moment nog onzichtbaar, toch trouw over de mensheid en de Georgische in het bijzonder waken, en nog zo wat verheven woorden. Vervolgens heft ze het glas op al het goede in de mensheid en op die van dit groepje in het bijzonder. 

Een Oekraïense in het gezelschap begrijpt vervolgens wat haar te doen staat. Zij rijst op, gooit bijna de tafel om met haar stevige boezem en spreekt ook vijf minuten. Nu over vrijheid, dromen, geluk en de hoop op een goed, misschien zelfs beter leven. Daarna is het de beurt aan een kleine Georgische, die als assistente van de congresorganisatie optreedt en daarom de hele dag power points installeert voor volgende sprekers, maar die in het dagelijkse leven al een degelijke dissertatie gepubliceerd blijkt te hebben. 

Hoewel allen, behalve de gast uit Nederland, vloeiend Russisch spreken, is iedereen zo galant  Engels als voertaal te gebruiken. Hoewel Engels? Het taaltje van de Oekraïense komt in feite niet veel verder dan een vijftigtal bijna lukraak achter elkaar gezette woorden en die dan enige malen herhaald. 

De Georgische houdt het kort en zegt een paar vriendelijke woorden over de conferentie en de voordrachten die de eminente buitenlandse gasten gepresenteerd hebben. Enzovoorts en zo verder. Van wijn proeven komt niet veel. Elke keer als het moment geschikt lijkt om rustig en aandachtig te proeven staat er iemand op en moet het glas dus beleefdheidshalve neergezet worden. En als er even niemand het woord dreigt te nemen, komt de Moskouse gastvrouw zelf weer overeind en begint aan een volgend esoterisch betoog dat uitmondt in een gezamenlijk nipje wijn. 

De Nederlandse bezoeker begrijpt het niet: ‘Maar u bent er zelf toch nooit geweest?’ 

Na verloop van tijd wordt het echter zelfs de meeste beleefde gast te gortig en wordt haar duidelijk gemaakt dat het gezelschap eindelijk even rustig wijn wil proeven . ‘Maar je bent hier in Georgië,’ werpt ze tegen ‘en dit is de Georgische traditie.’ Een collega die verbonden is aan hetzelfde Moskouse instituut, maar die een echte Rus is en die wel dagelijks op kantoor verschijnt, wordt het te veel: ‘Jij bent toch helemaal geen Georgische, beweer je altijd.’ En toen kwam de aap uit de mouw. Ze is eigenlijk Perzisch, geeft ze toe, maar als banneling opgegroeid in Georgië. Naderhand heeft ze in Moskou gestudeerd.

‘Perzisch?’ vraagt de gast uit Nederland, vermoedend dat ze voor de ayatollahs op de vlucht is geslagen. ‘Op welke leeftijd bent u uit Iran gevlucht?’ Dat blijkt een domme vraag. Niet zij zelf is gevlucht, maar haar overgrootouders of wellicht zelfs haar over-overgrootouders, dat wordt niet helemaal duidelijk. ‘Maar noemt u zich dan nog een Pers? Iemand die een nakomeling is van een vierde of vijfde generatie?’

‘Natuurlijk, ik ben trots op mijn afkomst. Ik heb respect voor de geschiedenis van mijn  familie. Ik heb mijn dochter verteld over hoe het was in Perzië en ik zal dat aan haar kinderen ook weer doen.’ 

De Nederlandse bezoeker begrijpt het niet: ‘Maar u bent er zelf toch nooit geweest?’ 

‘Nee, maar mijn vader, mijn moeder, mijn ooms, mijn tantes, mijn grootouders van beide kanten, hebben me alles over Perzië verteld, over het leven daar, de afkomst van onze familie, de geuren van het dorp, de kleuren van de zon. Dat moet behouden blijven en dat wil ik doorgeven.’ 

‘En heeft uw dochter in Moskou daar belangstelling voor?’ 

‘Natuurlijk, we hebben respect voor onze voorouders, voor onze geschiedenis, voor onze tradities.‘ 

De Nederlandse bezoeker haalt wat verbaasd zijn schouders op en probeert daarmee het gespreksonderwerp af te sluiten. Tevergeefs, er blijkt nog een doorslaggevend argument, dat tot nu toe onuitgesproken is gebleven: Twee in hoog aanzien staande therapeuten hebben onderzocht en vastgesteld dat mensen die hun voorgeschiedenis kennen en respect hebben voor hun voorouders, gelukkiger zijn en minder problemen ervaren dan lieden die niet weten hoe hun voorgeslacht geleefd heeft. ‘Ook als blijkt dat je grootvader een misdadiger geweest is,’ vraagt de gast, ‘of als die bijvoorbeeld lid van de SS geweest is?’ Het antwoord komt zonder een moment van aarzeling: ‘ Je respecteert je voorouders, wat ze ook gedaan hebben.’ 

Een dag later, als het congres op excursie gaat, blijken prins en Pers geen uitzondering. De gids, die natuurkunde gestudeerd heeft en in zijn vrije tijd een koor en een orkest dirigeert, laat graag merken dat hij bijna de gehele universiteitsbibliotheek uit het hoofd kent. De Georgische architectuur blijkt uniek. Zoveel authenticiteit komt men elders niet tegen. Dat hij een minuut daarvoor bij het uitrijden van de hoofdstad gewezen heeft op straten vol ‘Stalinbarok’ is blijkbaar hiermee niet in tegenspraak. 

De Georgische cultuur is heel bijzonder, want origineel. Andere volken hebben te lijden gehad onder invloeden van buiten. De Georgiërs niet, en dat ondanks eeuwen van bezettingen door Arabieren, Mongolen, Perzen en Russen. Er is geen vreedzamer natie dan die van de Georgiërs. Abchazen en Ossetiërs zijn verraders, anders was het de Russen niet gelukt hun gebieden, die vanzelfsprekend tot Georgië behoren, te bezetten. 

De inderdaad bijzondere polyfone muziek van Georgië tref je nergens anders aan. Ook niet op Sardinië en Corsica, waar zich, de gids moet het toegeven, ook een hele unieke polyfonie ontwikkeld heeft. Maar die van Georgië is hoe dan ook ouder. Inscripties uit de 8e eeuw bewijzen dat. Hoe men zich tekeningentjes in steen of hout moet voorstellen die iets zeggen over muziek, kan hij helaas niet uit de doeken doen. Er zijn handschriften met notenvoorbeelden van een eeuw later, maar die inscripties vormen toch het ultieme bewijs. En dan de wijnen. Die zijn niet alleen van een superbe kwaliteit, maar die werden al geproduceerd lang voordat de Grieken of Romeinen een eerste druif geperst hadden. Om nog maar niet te spreken over de grote invloed van de Georgische icoonschilders op de stijl van de rest van de orthodoxie.
Bij de burcht van Gremi, een van de vele voormalige hoofdsteden  –  Georgië bestond in het verleden uit meerdere aparte koninkrijken, die anderzijds natuurlijk toch een eenheid vormden, om zo samen de unieke Georgische taal, cultuur en traditie gestalte te geven –  verhaalt de gids vol vuur over een historische koningin die door de toenmalige Perzische sjah vier dagen aan een stuk gefolterd is, omdat ze weigerde haar christelijke geloof op te geven en zijn echtgenote te worden. Brokken vlees werden uit haar lichaam gerukt, haar borsten afgesneden, vervolgens haar vingers en overige ledematen afgehakt, enzovoorts. Desondanks bleef ze in leven, weerstond de kwellingen en weigerde zich te bekeren tot de Islam. 

‘Een mooie legende,’ reageert de gast uit het ongelovige Nederland. Die opmerking blijkt opnieuw een onvergeeflijke fout: ‘Het is waar en echt gebeurd.’  

‘Hoezo, ben je er bij geweest?, vraagt de Nederlandse scepticus. 

‘Nee, maar er zijn voldoende getuigenissen van monniken die het opgeschreven hebben.’  

‘Zijn die er dan bij geweest.’

 ‘Natuurlijk.’

‘En die werden zelf niet vervolgd en gemarteld? En die konden allemaal ontsnappen om het op te schrijven?’ 

‘Ja, dat geloof ik,’ antwoordt de fysicus. 

‘Geloof je dan ook, dat iemand vier dagen in leven kan blijven, terwijl er steeds meer stukken van haar lijf afgehakt worden. Overlijdt zo’n slachtoffer dan niet door bloedverlies?’ 

‘Statistisch zou dit inderdaad moeten, maar af en toe krijgt de statistiek geen gelijk en gebeuren er onwaarschijnlijke zaken.’  

Ongetwijfeld gaat dit geloof het vreedzame en standvastige Georgië opnieuw helpen, nu om de Russen uit de bezette delen van het land te krijgen. Vanuit Tbilisi zijn de troepen vrijwel te zien. Ze liggen op drie kwartier afstand. Met gebed en veel godsvertrouwen moet deze dreiging gekeerd kunnen worden.

Avatar
Over Camiel Hamans 1 Artikel
Camiel Hamans (1948), taalkundige en journalist, was onder meer hoogleraar Nederlandse Taalkunde in Poznań (Polen) en eerder correspondent voor de KRO-radio in hetzelfde land. Hij werkte als directeur van de Anne Vondeling Stichting voor de PvdA in het Europees Parlement. Hij is nu associate secretary-general van CIPL, het Comité International Permanent des Linguistes, de wereldorganisatie van taalkundigen.