Bohumil Hrabal, Een driebenig paard. Vertaling Kees Mercks (Uitgeverij Prometheus, 2024) ISBN 978 90 446 5530 8 235 blz, prijs: € 23,-
Bohumil Hrabal, Huis te koop. Vertaling Kees Mercks. (Uitgeverij Pegasus, 2024) ISBN 978 90 6143 509 9 56 blz, prijs: € 18,50
Stefan van der Poel bespreekt twee nieuwe vertalingen van de Tsjechische grootmeester Bohumil Hrabal. “Het vraagt een zekere lenigheid van de lezer, maar het schrijfplezier is overduidelijk.“
Associatief, speels en grotesk, zo valt het proza van de Tsjech Bohumil Hrabal (1914-1997) te karakteriseren. Prachtige beelden en zinnen worden afgewisseld met dronkenmansgebral en flauwe grappen. De hallucinante passages doen denken aan het werk van Bruno Schulz, de humor aan Jaroslav Hašek. Het vraagt een zekere lenigheid van de lezer, maar het schrijfplezier is overduidelijk. De humor verzacht de dagelijkse communistische realiteit en biedt Hrabal een uitweg, net als de alcohol.
Recensie door Stefan van der Poel
Van Hrabal verschenen onlangs twee nieuwe Nederlandse vertalingen: Een driebenig paard en Huis te koop. Beide vertalingen zijn van Kees Mercks die al veel werk van Hrabal vertaalde en hem ook persoonlijk heeft gekend. Een driebenig paard bestaat uit een selectie nooit verstuurde brieven aan de Amerikaanse slaviste April Gifford, die zijn tournee langs Amerikaanse universiteiten, welke plaatsvond in maart 1989, organiseerde. Huis te koop bestaat uit twee verhalen die afkomstig zijn uit een bundel die in 1965 verscheen onder de fraaie titel Advertentie voor een huis waar ik niet meer in wil wonen. Huis te koop is verschenen in een kleine bibliofiele uitgave (oplage van 500 exemplaren) bij Uitgeverij Pegasus, Een driebenig paard bij Prometheus.
De genoemde brieven vormen, in de woorden van Hrabal, ‘onzichtbare draden’ die verbonden zijn met ‘onderaardse, ondergrondse riviertjes’. Deze briefvorm geeft Hrabal alle ruimte om te associëren en terug te blikken. De tournee door de VS verloopt tumultueus omdat hij het geregeld op een drinken zet en niets voorbereidt. De aanwezige studenten stellen vooral vragen over Václav Havel en de veranderingen die in Tsjechoslowakije en elders in Midden-Europa plaatsvinden. Mogelijk ligt daarin wel een verklaring voor zijn wangedrag. Hrabal is namelijk geen dissident en over het algemeen geen held. In plaats van de confrontatie te zoeken met het communistische regime beweegt hij liever mee met de veranderende politieke omstandigheden, als een moderne soldaat Švejk. Zo weigert Hrabal in 1969 het manifest ‘Enkele zinnen’ te ondertekenen, een manifest dat circuleert na de dood van Jan Palach, die zichzelf in brand stak uit protest tegen de inval van de Warschaupact-troepen, die een einde maakte aan de Praagse Lente. In Een driebenig paard geeft hij ruiterlijk toe dat de ondertekenaars destijds ‘dappere jongens’ waren, maar dat hijzelf ‘als de dood was (..) dat de uitgave van mijn allerliefste boekje Al te luide eenzaamheid niet door zou kunnen gaan’. Verder uit hij zijn bewondering voor Václav Havel, maar weigert hij in 1977 zijn naam te verbinden aan het manifest van Charta 77 om de mensenrechten in zijn land te respecteren. Zij die wel ondertekenden, eindigden na een showproces veelal in de gevangenis. Twee jaar eerder – in 1975 – uit hij publiekelijk zelfkritiek om zo bij de partij in een goed blaadje te komen en nog in 1989, toen het regime al op zijn laatste benen liep, accepteert hij de eretitel ‘verdienstelijk kunstenaar’. Nee, Hrabal was geen held. In Praagse ironie, een eerder verschenen bundel uit 2007, verklaart hij onomwonden dat hij van nature een bang mens is en verteerd wordt door een existentiële angst. Grappen en grollen liggen hem beter dan politiek en maatschappijkritiek. Hij zit liever in zijn Praagse café de Gouden Tijger met zijn vaste groep drinkebroers, dan dat hij op de barricaden staat.
Het vraagt een zekere lenigheid van de lezer, maar het schrijfplezier is overduidelijk.
In Huis te koop, bestaande uit twee verhalen: ‘Gietsels en gietseltjes’ en ‘Bedrieglijke spiegels’, keert Hrabal terug naar begin jaren vijftig, de jaren van stalinistische terreur. Tussen 1949 en 1952 werkt Hrabal als hulparbeider bij de Poldi-ijzergieterij, even buiten Praag. Zijn taak bestaat uit het sorteren van schroot om dat in een smeltoven tot gietsels om te vormen. Deze ervaring vormt een belangrijke inspiratiebron voor zijn latere schrijverschap. Er werken mensen uit alle lagen van de bevolking: tewerkgestelden, onteigende zelfstandigen, professoren, arbeiders. Het werk is ruig en er heerst een egalitaire sfeer. Aan deze periode komt een abrupt einde doordat hij een gietijzeren wiel tegen zijn hoofd krijgt. Hij wordt voor het leven arbeidsongeschikt verklaard: de weg naar het schrijverschap ligt vanaf dat moment open. ‘Zonder barst in je hoofd kan je niet leven’ noteert hij spottend, ‘maar ik ben daarna wel beter gaan schrijven’
In Een driebenig paard, dat twee jaar voor zijn dood verschijnt, blikt hij soms voorzichtig terug op zijn leven en zijn houding tegenover de machthebbers. Tot twee keer toe haalt hij een kinderverhaal aan over een raaf die door kinderen een oog wordt uitgestoken: juist het oog waarmee de raaf de wereld mooier zag dan met het oog dat is achtergebleven. De raaf verlaat de kinderen en vliegt weg, naar de wereld die hij met het ontbrekende, uitgestoken oog zag. Hij weigert de wereld te zien door het nog functionerende oog dat een wereld toont die grauw, saai en lelijk is. Uiteindelijk stort het beest van uitputting neer.
Op 3 februari 1997 valt Hrabal zelf ter aarde en wel op het moment dat hij duiven voert. Hij kukelt uit een ziekenhuisraam waar hij is opgenomen. Een ongeluk of bewuste suïcide? Vrienden vermoeden het laatste. Het is zijn laatste vlucht.