In Oost-Oekraïne woedden begin oktober uitzonderlijk hevige bosbranden. Na maanden zonder regen verbrandde meer dan 20.000 hectare bos in het oorlogsgebied van de oblast Loehansk. Door de sterke wind kon het vuur zich snel verspreiden en was het moeilijk te blussen. De branden kostten elf mensen het leven en verwoestten meer dan 250 huizen, ongeveer 1000 andere gebouwen. Imke Hansen van de organisatie Libereco – Partnership for Human Rights was ter plaatse met een team van de Oekraïense organisatie Vostok SOS om humanitaire en psychologische hulp te bieden. Ze doet hier verslag van de eerste dagen in het bosbrandgebied, de hulpverlening en haar ervaringen in de verbrande dorpen.
- Door Imke Hansen
Het eerste wat ons opvalt is het gebrekkige zicht. Als we om tien uur ‘s ochtends in de oblast Loehansk aankomen, is het landschap gehuld in een lichte zwavelkleurige mist. Doorzichtig genoeg om de bomen aan de horizon nog te kunnen zien, dicht genoeg om een raar gevoel van te krijgen. De geur van rook kruipt langzaam in de bus. De geur zal ons de komende weken niet meer verlaten.
In de uitvalsbasis van Vostok SOS – een evenementenruimte, het kantoor, een ruimte voor psychologische ondersteuning, een keuken en twee slaapzalen – ontmoeten we onze collega’s die twaalf uur eerder zijn vertrokken dan wij. De hele nacht hebben ze voedsel, thee en zaklampen uitgedeeld, en geholpen om kleine vuurtjes te blussen.
In de loop van de middag komen steeds meer mensen spullen doneren – voornamelijk kleding, maar ook beddengoed en dekens. We halen vitamines, bestellen eten, organiseren vrijwilligers om de kledingdonaties te sorteren en schrijven een flyer over emotionele eerste hulp met het nummer van onze hotline erop. De telefoon rinkelt de hele tijd; er komen mensen binnen op zoek naar hulp, vrijwilligers melden zich en we hebben moeite het overzicht te behouden.
‘s Avonds komt onze collega Anja langs met haar man Ilja. Hij komt onze kamer binnen en zegt: “Ik heb psychologische hulp nodig.” Collega Tanja en ik zijn zeer verrast om deze woorden uit zijn mond te horen. Zoals de meeste mensen hier, heeft Ilja de neiging om te denken dat een echte man zijn problemen zelf op moet lossen.
Anja en Ilja’s huis ligt aan de rand van Severodonetsk. Alle huizen eromheen zijn afgebrand. Waarom hun huis niet afbrandde, weten ze niet. In de ruïnes van het huis van de buurman begint het steeds opnieuw te branden. Ilja helpt zijn buren het vuur te blussen. Hij heeft de laatste vier nachten nauwelijks geslapen. Zelfs als hij gaat liggen, valt hij niet in slaap. Hij wil in zijn huis blijven, zodat niemand het kan plunderen. Zijn hek is afgebrand en hij voelt zich weerloos en permanent onder spanning.
Toen het bos naast hen in brand stond, wist hij precies wat hij moest doen. Spullen pakken, documenten verzamelen, wegrijden. Hij zegt dat hij het allemaal al vaker in films heeft gezien. Nu zit hij zelf in een film, zegt hij, en het houdt niet op. Elke spier in zijn lichaam lijkt gespannen. Hij kan niet blij zijn dat ze het overleefd hebben en dat hun huis nog staat. Hij schaamt zich, tegenover degenen wiens huizen zijn afgebrand. Tegenover zijn buren. We doen trauma-therapie-oefeningen om zijn ervaringen te verwerken.
Een jurist tussen de kledingbergen
Het kantoor van Vostok SOS in Severodonetsk is omgevormd tot een volwaardig coördinatie- en inzamelcentrum. Er komen voortdurend mensen binnen met spullen om te doneren en de telefoon rinkelt nog steeds onophoudelijk. In de vergaderzaal stapelen zakken met kleren, beddengoed, handdoeken, dekens en kussens zich op tot een gebergte. Tussen twee bergen duikt een flip-over op. Iemand heeft er “jurist” op geschreven met een pijl naar rechts. In de aangegeven richting achter de laatste berg kleren zit Sergej. Hij adviseert mensen wiens documenten in de brand verloren zijn gegaan, die compensatie willen aanvragen, hun eigendomsrechten niet meer kunnen bewijzen of andere juridische problemen hebben.
Vrijwilligers sorteren en labelen de donaties in zakken met dames-, heren- en kinderkleding, schoenen en huishoudtextiel. Daarbij ontdekken ze blazers met een luipaardprint, een narrenmutsje met belletjes, een zilveren glitterbroek. Maar spullen die op het moment vooral nodig zijn, zijn warme jassen en truien, stevige schoenen en rubberen laarzen.
Een oudere vrouw brengt een kleine doos langs. Als we hem openen, komen er handzeep, een kinderzeepje, een kindertandenborstel, tandpasta, shampoo, een kammetje en een washandje tevoorschijn – allemaal zorgvuldig verpakt. Het zijn geen dure dingen, maar de selectie en de nauwkeurigheid waarmee ze zijn ingepakt, zijn zo indrukwekkend dat we de doos graag zouden tentoonstellen. We doen hem voorzichtig dicht en nemen hem in zijn geheel mee.
Net als we koffie drinken voor de deur, komt Ilja eraan. Als ik hem vraag hoe hij heeft geslapen, antwoordt hij: “Geweldig.” Ik wil het zeker weten: “Echt waar?” – “Echt waar. En de film is afgelopen.“
We laden de auto’s in. Collega Kostja staat op het dak van de terreinwagen en stapelt dekens op. Zhenja en Julia komen net aan met de boodschappen. Er staan 30 dozen opgesteld naast het gebouw. In elke doos moet een pak rijst, een pak boekweit, twee pakken havervlokken, twee blikjes sardientjes, twee grote potten vleesconserven, suiker, thee, zeep, tandpasta, afwasmiddel en toiletpapier. De dozen moeten dan weer terug in het busje, samen met water, schoppen, zakken met kleren, dekens, beddengoed, pannen, borden en bestek. De ene groep laadt alles uit het busje, een andere sleept met watertanks, een derde pakt de dozen in. De werkwijze doet denken aan mieren. We bespreken wie naar welk dorp gaat.
Het kunstgebit
Het vuur heeft een lijn getrokken tussen de verbrande en de gespaarde huizen. Vanuit het verbrande gedeelte komt een vrouw naar ons toe. We registreren haar naam en adres en vragen wat ze nodig heeft. Kleding heeft ze van haar buren gekregen, maar voedsel neemt ze graag aan. Ze is ook blij met de vitamines en de oogdruppels. We bezoeken haar zwaar beschadigde huis. Een deel is bewoonbaar. Daar slaapt ze nu samen met haar broer. Zijn huis is volledig afgebrand.
Ze laat ons haar tuin zien, waar slechts nog een paar verdorde struiken staan. Tot een paar dagen geleden waren er nog tomatenplanten, pompoenen en paprika’s. Ze houdt zich strikt aan de paden, die voor ons niet meer zichtbaar zijn, en stapt niet op de bedden, waarvan alleen nog maar as is overgebleven.
Een paar huizen verderop is een oud echtpaar aan het puinruimen. Van hun huis zijn alleen nog halfhoge verschroeide muren overgebleven. Geen enkele afgesloten ruimte, geen enkel stuk dak. Vorige maand, zegt de vrouw, had haar man een nieuw kunstgebit gekregen. Het was erg duur. Ze hebben er al hun spaargeld aan uitgegeven. Toen ze ‘s nachts geëvacueerd werden, is het kunstgebit in een glas achtergebleven. Nu is het dure kunstgebit verbrand. Geld om een nieuwe te kopen, laat staan om hun huis te weer op te bouwen, hebben ze niet.
Het volgende huis is min of meer bewoonbaar gebleven. In twee kamers zijn de muren gebarsten, alle ramen zijn gesmolten en een deel van het plafond is naar beneden gekomen, maar je kunt er wel in slapen. De hond heeft het overleefd. De kippen niet.
Er heeft zich een menigte gevormd buiten het huis. Een vrouw huilt hard. Haar huis staat nog. Ze huilt vanwege de huizen van haar buren. Onder de mensen voor het huis bevindt zich een man die iets jonger is dan de anderen. Ik loop met hem mee naar zijn erf. Hij is helemaal alleen, zegt hij. Zijn ouders zijn gestorven. Hij heeft geen andere familie. Hij wil het huis herbouwen, precies zoals het was. Ik ga het helemaal alleen doen, zegt hij. Wie moet me helpen? Ik heb niemand.
‘s Nachts werd hij wakker omdat het hek in brand stond. Hij rende meteen naar het huis aan de overkant van de straat. Daar woonden de twee oudste buren, die allebei niet zo goed meer lopen. Hij redde ze allebei uit het brandende huis.
Als in een modeprogramma op tv
Het is schemering en de straten worden leger. ‘s Avonds gaan mensen naar hun onderkomens – in scholen, bij familie of buren. Er is nog geen elektriciteit. Aan het einde van een straat zien we nog steeds vonken.
Naast een vat waarin een man metalen onderdelen aan elkaar last, ontmoeten we bewoners die puin ruimen. Van de omliggende huizen staan er nog twee gedeeltelijk overeind, de rest is volledig afgebrand. We stellen ons voor en ze roepen de buren uit de twee halfverbrande huizen erbij.
Op de vraag wat ze nodig heeft, zegt Natalia dat dat een moeilijke vraag is als je helemaal niets meer hebt. We laten zien wat we bij ons hebben. Svjeta en Natalia kiezen pannen, borden en bestek uit de doos met keukenspullen. Maksim gooit zakken met kleren uit de auto. We zetten een geïmproviseerde paskamer op tussen de deuren van de bestelwagen, hangen een zaklamp op in de hoek van de deur en keuren elk kledingstuk samen. De meeste zijn te klein. We vinden uiteindelijk twee truien en een vest voor Svjeta en een warme jas voor Natalia, een broek voor haar man en broeken en truien voor de kinderen. Tijdens het kiezen en passen ontstaat er een ethousiasme waar we allemaal van ontspannen.
– „Het lijkt wel een modeprogramma op TV.“
– “Deze broek is te groot voor mijn man, maar hij past bij Vasili.“
Ik roep richting de laston: Hier zijn wat broeken voor Vasili. Wie van jullie is Vasili? Vasili komt onze kant op, de andere mannen sluiten zich aan. De broek is te kort, maar elk van hen vindt een jas en een pet, twee vinden zelfs handschoenen. Daarna weigeren ze verder te kijken. Er moet iets overblijven voor anderen. We leggen uit dat ons kantoor tot aan het plafond gevuld is met spullen. Met wat aanmoediging nemen ze nog twee warme vesten en dekens mee.
Als we klaar zijn, ga ik op zoek naar een toilet. Drie erven verderop, is verbazend genoeg het wc-gebouwtje niet afgebrand. Nu gebruikt de hele straat het. Natalia brengt me erheen. Ons pad slingert door puinhopen en scherven. Onderweg vertelt ze me dat haar twee honden zijn verbrand. In het licht van de lasmachine zie ik tranen over haar gezicht stromen.
Het huis aan het einde van de weg
De volgende dag brengt ons naar het dorp Muratovo. We zijn niet de enigen die op weg zijn. Verschillende groepen vrijwilligers brengen kleding en voedsel naar de dorpen. De meeste blijven vooral in het centrum van het dorp. Wij concentreren ons op de afgelegen boerderijen waar nauwelijks hulp komt. Terwijl we naar deze huizen zoeken, worden de wegen steeds slechter begaanbaar.
Voor een ijzeren hek staat een auto. Daarachter is niets te zien. Het huis is tot de grond toe afgebrand. Er woonde hier een oud echtpaar. Hun documenten zijn verbrand, samen met al het andere. Ze wilden hun huis niet verlaten, maar hun kinderen kwamen en overtuigden hen. Ze gingen naar de stad naar het huis van hun zoon en brachten daar de nacht door. Dat is de enige reden dat we de auto nog hebben, zegt de man. Eten willen ze niet. Ze kunnen het nergens bewaren. Ze vertellen ons dat ze drie voorraadkamers hadden, allemaal tot de nok toe gevuld. Samen kijken we naar een stapel verkoolde pompoenen.
Ze zeggen dat er nog meer huizen zijn aan het einde van de weg. Als we wegrijden, zakken onze voorbanden diep in het zand. Na een paar minuten graven en bakstenen leggen onder de banden kunnen we op weg. Na een kilometer kronkelende zandweg zien we drie huizen. Ze staan alleen op een groot gebied met pijnbomen en berken. Je kunt zien dat het hier ooit heel mooi was.
We stappen uit de auto. Er hangt een geur van verbrande dieren in de lucht. De wind laat het as opwaaien. Het eerste huis is volledig afgebrand, er staat een auto voor het tweede. We roepen en kloppen. Een man nodigt ons uit. Zijn vrouw ligt in het ziekenhuis in Loehansk. Hij heeft niets nodig, zegt hij. Vitamines wil hij niet, een zaklamp heeft hij. Als we hem eten aanbieden, lacht hij, en leidt ons over een berg puin naar een halfverbrande voorraadkast. Er is daar een zee van ingemaakte groente en fruit, potjes in alle vormen en maten. “Je kunt het allemaal meenemen. Wat ga ik er nu mee doen? Het zal hier alleen maar breken.” We nemen een potje honing en een potje ingemaakte kersen.
Hij vertelt ons dat eerst alleen het gras aan de rand van het bos brandde. Er kwam een brandweerwagen voorbij. Op de vraag om het gras blussen, vroegen ze of hij een pomp had om de slangen aan te sluiten. Natuurlijk had hij die niet. Dus reden ze door en beloofden later terug te komen. Hij heeft twee uur gewacht. Toen alles in brand stond, gooide hij zijn hengels in de kofferbak en reed door de vlammen. Het was geen grote brand, zegt hij. Het had zonder problemen geblust kunnen worden. Als dat was gebeurd, had alles nog steeds gestaan.
We zullen ergens anders moeten overwinteren zegt hij, maar hij kan zich niet meer voorstellen om in de stad te wonen. Er zijn twaalf meren rondom dit huis, zegt hij. Hij kan elke dag in een ander meer vissen.
Eén grote familie
We gaan naar het laatste huis. Het is zwaar beschadigd. Eerst komt er een man naar buiten, die zich voor het huis opstelt, zijn vrouw blijft in de deuropening staan. Ze lijken hun koninkrijk te willen verdedigen, waarvan nauwelijks nog iets over is. We vragen of ze water hebben. Hun put werkt nog, maar ze hebben voedsel en werkhandschoenen nodig.
Terwijl we praten, zie ik dat de vrouw volledig verstijfd is. Ik ga naast haar staan en vraag haar hoe ze zich voelt. Ik voel helemaal niets, antwoordt ze. Ik vraag haar of het goed is als we wat oefeningen doen om haar zenuwstelsel te versterken. Ze knikt. Wij oriënteren ons in het puin. Ze wijst naar verkoolde palen, gebroken stenen en stukjes metaal en vertelt me wat het vroeger was. Maar het ergste is, zegt ze, dat de buren nu weg zijn. Elke dag dronk ze thee met Irina en Natalia, in rijen op de bankjes voor het huis, bij slecht weer in de keuken. Ze brachten alle vakanties samen door, als één grote familie. Wat ze vertelt klinkt als een hechte boerderijengemeenschap. Het contrast met de verkoolde resten die we zien kan nauwelijks groter zijn.
Na ongeveer 20 minuten begint ze te huilen en te lachen. Dan zegt ze tot haar verbazing dat ze haar hoofd weer kan bewegen. Ik wil haar wat vitamines geven. Ze heeft erg vuile handen, zegt ze. Ik laat haar de mijne zien, waarmee ik net de voorbanden van onze bus heb uitgegraven. Ze lacht, neemt de vitamines aan en belooft de hotline te bellen als ze zich de komende dagen niet beter voelt.
We lopen terug naar de auto. De rook waait ons van de bosrand tegemoet. Onze ogen branden, onze slijmvliezen zijn gezwollen, alles voelt stoffig aan. Het ruikt nog steeds naar verbrande dieren en we zijn allemaal bevangen van het verdriet dat over deze drie boerderijen hangt.
De zwijgende schooljuf
We rijden terug naar het centrum van Muratovo en zoeken de andere twee teams die onderweg zijn. Op een vlakte zitten een vrouw en haar volwassen zoon op een bankje voor wat vroeger hun huis was. Ze lijken verstard. Het valt des te meer op omdat iedereen om hen heen in de weer is, met schoppen en kruiwagens, puinruimen of op zoek naar voorwerpen die nog gebruikt kunnen worden.
Ze zitten al drie dagen zo, sinds hun huis is afgebrand, zeggen de buren. Als het donker wordt, gaan ze naar de school waar ze de nacht doorbrengen. De volgende dag zitten ze er weer. We gaan naar ze toe en spreken ze aan. Als we hier niet zouden zitten, zouden we geen humanitaire hulp krijgen, zeggen ze. Dat is ongetwijfeld waar, want de hulp wordt in de eerste plaats verstrekt aan degenen die bij hun verbrande woning worden aangetroffen. De skeletten van hun bedden steken uit het puin van hun huis.
Het andere team heeft in het dorp rondgevraagd of er mensen zijn met wie het psychologisch niet goed gaat. Iedereen die benaderd wordt zou dezelfde persoon hebben genoemd: Katarina, de lerares van de dorpsschool. Ze zou sinds de brand niet meer praten.
Toen het vuur ‘s avonds het dorp bereikte, was Katarina’s huis een van de eerste die afbrandde. Brandweerlieden kwamen te laat om haar eruit te halen. Haar naam werd toegevoegd aan de lijst van doden. Om twee uur ‘s nachts, toen het huis was afgebrand en het vuur onder controle was, vond haar zoon haar in een stenen schuur. In leven.
Collega Tanja heeft haar al kort gesproken en ze wil graag geholpen worden. Haar erf ziet er van buitenaf uit als een kleine vesting, met muren en een stevige omheining. Het ijzeren hek is beschilderd met kleurrijke bloemen. Als we haar volledig verwoeste tuin binnengaan, stokt mijn adem. We lopen onder een bladerdak van verkoolde wijnstokken. Tussen de puinhopen bevinden zich een open haard met ornamenten, een halve porseleinen beker, bloempotten. Een fornuis geeft aan waar de keuken ooit was. Alles getuigt ervan dat het huis en de tuin liefdevol zijn ontworpen en zorgvuldig zijn onderhouden.
Onder een stapel stenen komen twee kittens tevoorschijn, allebei zo groot als mijn hand. Hun vacht is licht geschroeid, maar verder lijken ze in orde. Hun moeder verbrandde, net als hun broers en zussen, de geiten en de kippen. Alleen de hond en deze twee kittens hebben het overleefd. Hoe ze dat gedaan hebben, weet Katarina niet. Ze neemt een van hen in haar armen en laat niet los. Het lijkt erop dat ze zich aan hem vasthoudt.
Samen met Katarina gaan we zitten op het muurtje rondom de bloemperken. Er zijn geen andere plaatsen om te zitten. Twee uur lang doen we Somatic Experiencing1Somatic Experiencing is een therapie ter verlichting en bestrijding van post-traumatic stress disorder (PTSD) door de richten op lichamelijke sensaties. Eerst op het muurtje en dan voor de ijzeren deur, waar ze het steeds weer over heeft. In de loop van de sessie wisselt ze van zwaar stotteren naar helemaal niet spreken, terug naar bijna vloeiend praten – afhankelijk van of we in de buurt van de verschrikking zijn, of ver weg, bij het tegengestelde ervan. Na verloop van tijd kan ze steeds langer achter elkaar praten.
Uiteindelijk neemt Katarina hartelijk afscheid van ons. Ze is ongelofelijk moe en wij zijn ook uitgeput. Alles aan ons is vies en vol as. Handen en lippen zijn door de droge lucht gebarsten. De grond golft onder mijn voeten op weg naar de auto.
De kersenrode handtas
De volgende ochtend branden mijn ogen nog steeds. Collega Rusana zegt dat haar keel voelt alsof ze de hele nacht heeft gerookt. Tanja begint met het doorzoeken van de donaties voor hoeden. Want dat is waar Katarina om vroeg toen we wilden weten wat ze miste. Ze zou zo’n mooie kersenrode hoed hebben gehad, die bij haar jas paste. Sowieso had ze veel mooie kleren. Tanja vindt een mooie elegante jas, twee hoeden en toch nog een kersenrode handtas.
Met nog een lading humanitaire hulp trekken we er weer op uit. Naast vitamines en oogdruppels hebben we vandaag ook lippenbalsem en handcrème in onze bagage – we leren wat er nodig is in een bosbrandgebied.
Eerst brengen we kleding naar de vrouw en haar zoon die op de bank voor de ruïnes van hun huis. Ze zouden nog graag een emmer en een schaar willen. Dat schrijven we op voor de volgende keer. Dan gaan we naar Katarina. Ze is enorm blij met onze cadeaus. En ze praat. Zonder te stotteren. Volkomen normaal. Dat maakt ons weer enorm blij. We oefenen weer een uur met haar. Geen spoor meer van stotteren.
Na nog een dag in Muratovo rijden we naar Triochizbenka, een dorp direct aan het front. Slechts vier huizen zijn daar afgebrand en niemand is gewond geraakt. Maar we worden voor het eten bij Lila en Vova verwacht. Lila runt de polikliniek in Triochizbenka – de enige plek voor medische hulp in de verre omtrek. Naar Lila en Vova gaan is altijd als thuiskomen: schoenen uit, handen wassen en dan eerst maar eens heel veel eten en de laatste verhalen. Vandaag vertelt Lila dat ze heeft gehoord dat de lerares in Muratovo niet meer kan praten. Schijnbaar moeiteloos heeft dit verhaal de veertig kilometer naar Triochizbenka afgelegd. Dat klopt niet meer, zegt Tanja laconiek. Ze praat weer.
Een moeizame weg terug
Hoewel de branden voorbij zijn, zijn de problemen die ze veroorzaakt hebben dat niet. Veel mensen hebben alles verloren – niet alleen alle materiële bezittingen, hun gemeenschap en hun thuis. Niet alleen de dagelijkse gebruiksvoorwerpen, maar alle dingen waarmee ze zich identificeerden: familiefoto’s, sieraden, knuffeldieren, souvenirs.
Er is een gebrek aan gereedschap en materialen om huizen weer op te bouwen. Mensen die in beschadigde huizen wonen, weten niet hoe ze de winter moeten doorkomen. Mensen hebben hun voedselvoorraden verloren en hebben geen computer meer om met hun ver weg wonende kinderen te communiceren. Sommigen hebben nog steeds nieuwe ramen of kachels, brandstof, gereedschap of bouwmaterialen nodig. Ze woonden al in een oorlogsgebied, dat nu is getroffen door een verdere ramp. Het zal tijd kosten om hier bovenop te komen.
Imke Hansen is historica gespecialiseerd in Oost-Europa, herinnering en oral history. Als trainer en trauma-expert is ze sinds 2016 namens Libereco betrokken bij projecten op gebied van dialoog, traumaverwerking en humanitaire hulp in het Oost-Oekraïense conflictgebied in samenwerking met Vostok SOS. Libereco zamelt geld in zodat Vostok SOS individuele behoeften van de getroffenen tegemoet kan blijven komen.