De weg van de slak werd vertaald door Kieran Van Overwaele, Nejra Šehagić, Nelin Ferhad Yusein, Justin van Heddegem, Marie-Ange Van Avermaet in nauwe samenwerking met Hellen Kooijman.
De weg van de slak
door Alek Popov
Gebaseerd op een waargebeurd verhaal
6 mei, Sint-Jorisdag
Naar traditie eet men in Bulgarije op deze dag lamsvlees met spinazie. Terwijl schrijver T. de spinazie voor de feesttafel wast, stuit hij tussen de bladeren op een klein slakje. Na enkele seconden twijfelen of hij hem niet in de vuilnisbak zou moeten gooien, zet hij de slak in een glas met de bedoeling om deze later vrij te laten in de binnentuin van het woonblok. Dit eenvoudige, menselijke gebaar ondergaat echter een transformatie wanneer T. in de verleiding komt om deze daad te openbaren. In principe is T. niet erg actief op sociale media, waarover zijn uitgevers hem vaak aan zijn hoofd zeuren. De hele tijd geven ze hem subtiele hints dat zijn posts te intellectueel en te ironisch zijn; ze missen warmte en spontaniteit, waardoor ze vanuit marketing standpunt contraproductief zijn. T. is natuurlijk niet dom en is eveneens van mening dat hij iets moet veranderen om deze negatieve trend te keren, ook al gaat dat ten koste van bepaalde esthetische compromissen. De gespannen internationale toestand, het brute geweld, het leed dat de wereld overspoelt, en bovenal de extreme verdeeldheid van meningen; ze creëren in zijn brein een bijzondere waarnemingsmodus. Bezeten van een onverklaarbare golf van burgergevoel en vertederd door “het wonder van het leven”, maakt hij een kort filmpje en plaatst dat op zijn sociale mediaprofiel, vergezeld van de volgende emotionele post:“Aanschouw deze kleine slak die uit een glazen kom met spinazie kruipt. Ook hij vecht voor het leven, glibbert dapper langs de wanden om uit zijn glazen gevangenis te ontsnappen. Over een tijdje haal ik hem eruit en laat ik hem vrij in een binnentuin in Sofia. Maar voorlopig is hij bij mij te gast, en borrelen de volgende gedachten bij mij omhoog: dat dit kleine schepsel in wezen groter is dan alle boosaardige, door goddeloze ambitie bezeten tirannen die levens verwoesten namens hun ingebeelde verheven status. Grootser dan de meest trotse imperia, imposanter dan de hoogste tronen en waardiger dan al die slaafse zielen die huiveren voor de macht van Goliath, maar die wel bereid zijn om de zwakkere te verpletteren.”
Even vonkt er twijfel in zijn brein; is het wel juist wat hij doet? Moet deze intieme gedachtegang wel openbaar worden gebracht, doet dit geen afbreuk aan de delicate aard van de gevoelens die in hem zijn ontloken? Ontdoet deze publiciteit die gedachten eigenlijk niet van betekenis? Maar daarna drukt hij moedig op “post”.
T. pinkt de traan in zijn ooghoek weg, een traan die door zijn eigen goedheid naar boven kwam. Hij is daadwerkelijk geroerd door de kwetsbaarheid van dat kleine schepsel en hij is volkomen oprecht in zijn verontwaardiging over degenen die schuldig zijn aan alle wereldse ellende. Zijn hart vibreert op de golven van de wereldwijde empathie. Hij voelt zich een beetje high van de zoete drug van de positiviteit. De reacties op sociale media laten niet lang op zich wachten. Onder zijn post verschijnt het een na het andere duimpje, hartje, huilend gezichtje, een zichzelf knuffelend ventje en, uiteraard, nog een hartje. Binnen een vijftiental minuten is het filmpje met de slak al door meer dan driehonderd mensen bekeken, en verschijnen de eerste positieve reacties:
Sterk en diep! Het raakt mijn ziel…
Super! Bravo! Zo is het!
Dat kleine slakje leeft in zijn kwetsbare huisje en dat volstaat voor hem! Waarom is voor mensen nooit iets genoeg?
Ik hou van de uitgestelde wijsheid van deze wezens…
Kleine, gracieuze held!
Dood aan de tirannen!
Een half uur later belt T’s dochter om hem te vertellen hoe trots en aangedaan ze is door zijn post. Ze deelt hem ook (enigszins terloops) mee, dat ze niet naar het feestmaal komt, en T. voelt zich zelfs dankbaar dat ze het hem toch nog laat weten. Ze vond zijn post leuk en dat is het belangrijkste, nietwaar? Ondertussen heeft een of andere Dani een foto van een portie escargots geüpload. De escargots zijn volgens een oud Frans recept bereid: Escargot Royal Stroganoff. T. weet even niet hoe hij moet reageren. Aan de ene kant is het hem duidelijk dat dit een vorm van ironie is. Aan de andere kant heeft hij zelf al aan den lijve ondervonden dat sociale media zulke subtiele dubbelzinnigheden niet tolereren. Terwijl hij hierover nadenkt, verschijnt er onder de foto van Dani een huilend gezichtje. Het hersendeel waar de empathie zich bevindt is duidelijk op een eigenaardige manier verbonden met de celreceptoren van woede. Na een tweetal minuten wordt het huilende gezichtje vergezeld door twee driftige rode emoji’s. Een vinnige reactie volgt:
Hoeveel roebel hebben ze je betaald om deze bagger te plaatsen?
Dani heeft de schaamteloosheid om te reageren met een van oor tot oor grijnzend ventje, wat de daaropvolgende stroom van negatieve reacties alleen maar versterkt.
Voor mensen als jij is er een speciale plek gereserveerd in de HEL!!!
Een derde reageert simpelweg met een Oekraïense vlag. Dat gaat een beetje te ver, denkt T. bij zichzelf, maar dat kan hij natuurlijk niet zo zeggen en dus behoudt hij zijn neutraliteit. De haters zorgen voor meer verkeer. Overweldigd door deze tot duizelingwekkende hoogte gestegen populariteit vergeet T. de slak volledig. Om de vijf minuten opent hij zijn profiel om de reacties te volgen, en zijn brein maakt bij elke nieuwe like overvloedig endorfine aan. Tot nu toe ging zijn populairste post over de chushkopek – een ontroerend huishoudelijk apparaat uit de tijd van het socialisme, een soort kacheltje waarin Bulgaren paprika’s roosteren, dat vandaag de dag nog steeds in gebruik is. Op een herfstdag werd T., terwijl hij op het balkon paprika’s in de bovengenoemde chushkopek aan het roosteren was, overvallen door een alles doordringende nostalgie gecombineerd met een stille vreugde over het simpele leven. Naar aanleiding van dit gebeuren stelde hij een klein tekstje op waarin hij succesvol de emotie die hem overviel in woorden wist te vatten en die vervolgens op het publiek over wist te brengen. Maar het lijkt erop dat de slak nu de chushkopek in populariteit voorbijsnelt en dat vervult T. met de bescheiden hoop dat hij eindelijk de sleutel tot de universele liefde heeft gevonden.
Kort voor het avondmaal stelt hij vast dat de slak nog steeds vastgekleefd zit aan de rand van het glas, waarin hij voorzichtig een bedje van spinazie had gelegd. Hij voelt zich diep geraakt door een licht schuldgevoel, maar het is te laat om nog naar de binnentuin te gaan. Morgen is er weer een dag, zegt hij tegen zichzelf. Het belangrijkste is dat “de zaak” aanzienlijke publieke steun heeft gekregen. Het lamsvlees is ondertussen zo mals dat het van het bot glijdt.
Op dat moment beseft T. dat, ondanks al zijn populariteit, hij eigenlijk helemaal alleen is. De vrouw met wie hij leeft, of mee denkt te leven, is verdwenen en hij is er niet helemaal zeker van of ze überhaupt ooit heeft bestaan. Hij neemt het glas met de slak en zet het op tafel. Hij opent een fles wijn en kort daarna voert hij een lang existentieel gesprek met zijn nieuwe vriend; een gesprek dat – als we erbij hadden mogen zijn – ons een hoop giswerk over T.’s gemoedstoestand had kunnen besparen, maar dat helaas niet meer te reconstrueren is.
De volgende ochtend checkt hij natuurlijk eerst wat er met de post is gebeurd en met genoegen telt hij honderden nieuwe weergaven, nog meer sentimentele commentaren, de eeuwige likes, hartjes, en knuffels. Vandaag moet hij naar het platteland reizen op uitnodiging van een lokale bibliotheek, maar voordat hij vertrekt besluit hij om naar de tuin te gaan en de slak dan toch los te laten in zijn natuurlijke habitat, zoals hij plechtig beloofd had. Hij werpt een blik op het glas en kijk: Wat zien we? De “kleine held”, “Lieveling van het Volk”, is verdwenen! Wat nu? Moet hij hem gaan zoeken? Zo ver kan dat diertje toch niet zijn weggekropen, of wel?
Maar dan barst een stemmetje in zijn binnenste in lachen uit: jawel, jawel, dat kan, weet je niet hoe snel ze soms zijn? Hij bekijkt de vensterbank, gluurt achter de kachel – niets! Hij zoekt achter het bureau, op de planken met rommel. Waar zit je nu, makker?! Hij graaft achter de divan; maar daar liggen dozen, stof, gereedschap. Hij ontdekt zijn wandelschoenen waar hij al minstens een maand naar op zoek is. Van de slak is er echter geen spoor. Ach, dat je verdomme… Op dat moment komt er uit de telefoon een zacht deuntje. Nieuw bericht: Respect! Likes, hartjes, knuffels. T. voelt zich een ware charlatan, of sterker nog, een Farizeeër. En tegelijkertijd is hij kwaad: op zichzelf, op de slak, op de hele abnormale wereld. Fucking slak! Waar heeft hij zich onder gewurmd? Dat je daar maar barst en uitdroogt! Dat krijg je als je onzin schrijft, bemoeit de stem zich ermee. Hoezo onzin? Wel, wat heeft een slakje nu te maken met dictators: en waarom zou zo’n beestje groter zijn dan het Romeinse of Britse rijk? Die kun je qua omvang toch niet met elkaar vergelijken! Waar hint je op met die tronen? En hoe verhoudt die slak zich tot de mythe van David en Goliath? T. doet een poging zijn bericht te verdedigen: dat zijn metaforen en hyperbolen, wij schrijvers wenden vaak zulke middelen aan om een emotionele reactie uit te lokken. Ach, geef toch toe dat dit soort literatuur gewoon prutswerk is. Weet ik, ja, stemt T. in. Je deed het enkel om door de gemeenschap leuk gevonden te worden. Nee, zo is het niet! (Pauze.) Oké, goed, geeft hij zich uiteindelijk gewonnen. Maar niet alleen daarom…
De slak komt maar niet tevoorschijn. T. vertrekt pas rond de middag. Hij heeft weinig zin om zijn profiel te openen. Meer nog, het staat hem zelfs tegen. Maar de telefoon herinnert hem er voortdurend aan dat zich daar iets afspeelt. Zijn bericht blijft aan populariteit winnen. Het is al minstens honderd keer gedeeld, en het filmpje heeft de kritieke drempel van duizend weergaven overschreden. Iemand heeft gereageerd: “Chapeau maestro!”. Hij voelt een sterke drang om die vervloekte post te verwijderen, maar om de één of andere reden durft hij niet. Want hoe ga je dat aan de mensen uitleggen? “Vertel toch gewoon de waarheid, man!”, zegt hij in gedachten tegen zichzelf. Ik ben vergeten de slak los te laten en nu heeft dat beestje het loodje gelegd. De waarheid is de beste verdediging. Zo is het, mompelt hij tegen zichzelf. In theorie, tenminste.
Uiteindelijk komt hij in het stadje X aan. In het salon van de bibliotheek wacht een twintigtal terneergeslagen analoge lezers op hem. Hun aantal lijkt vergeleken met de mensenmassa op het internet onfatsoenlijk klein. T. leest een fragment voor uit zijn nieuwe roman. Hij is ervan overtuigd dat de tekst om je dood te lachen is, maar wie weet waarom het publiek dat niet doet. Er volgen wat lome vragen van het type “Waardoor wordt uw schrijven geïnspireerd?”, T. deelt handtekeningen uit aan de weinigen die er een willen, en gaat op de foto met het bibliotheekpersoneel. Godzijdank is het hotel wel fatsoenlijk. ’s Avonds drinkt hij twee glazen rakija in het restaurant. Zijn schuldgevoel ebt langzaam weg en loopt over in stille melancholie. Wat een vals, hypocriet schepsel is de mens, denkt hij. De slak, daarentegen, is eerlijk, leeft voor honderd procent in de werkelijkheid en doet nooit alsof. Hij begrijpt de essentie van het leven beter dan de grootste filosofen aller tijden! Zijn handjes jeuken van ongeduld om zijn volgende geniale onthulling op het web te delen, maar wijselijk houdt hij zich in. Goed, klaar met die slak, zegt hij tegen zichzelf en gaat slapen.
Maar de innerlijke stem blijft tegen hem fluisteren. Heb je toen je op Kreta was slakken gegeten? Komaan, geef het maar toe! Ik heb toen inderdaad slakken gegeten. In de taverne “Bij de Communisten”, twee weken geleden. En? Heerlijk, ik likte m’n vingers erbij af. Slakken met bulgur, een typisch Kretenzisch gerecht. Een volksgerecht. En kwam er toen geen metafoor bij je op? Iets over David en Goliath? Over Poetin? Nee. Dus gewoon slakken met bulgur. “Bij de Communisten” is een kleine taverne in het oude gedeelte van de stad Heraklion. Binnen staan slechts vijf of zes tafels en de muren hangen vol met foto’s van partijfiguren van lokaal en nationaal belang. T. zit onder het portret van de legendarische generaal Markos en prutst met een tandenstokertje het vlees uit een slak, waarbij hij zich van oor tot oor besmeurt. Hou nu maar op over die Markos, zeg eens: heb je een foto van die slakken gepost? Hoeveel likes heeft die gehaald? Wel? T. scrolt twee weken terug en probeert de compromitterende foto te vinden. Verdorie, je hebt die foto toch zeker niet echt geüpload, hè? Al die moraalridders zullen me oppakken en aan stukken scheuren. Waarom is dat nog niet bij hen opgekomen? Hij vindt de foto en ontdekt dat dezelfde mensen die het filmpje van “de kleine held” leuk vonden, ook de schotel met naamloze slakken hebben geliket. Ze schreven hem zelfs “bon appétit!”. T. wordt wakker, doordrenkt van het zweet. Ach, wat een dwaze droom! Hij checkt zijn telefoon – deze keer in het echt. Een dergelijke foto is er niet. Zijn vingers waren te vettig om er een te nemen. Dit kalmeert hem, maar doet niets af aan het feit dat hij op Kreta slakken heeft gegeten. Hij steekt dit gegeven echter snel weg in het vakje “persoonlijke ervaringen”. Er zijn dertig nieuwe likes bijgekomen. En weer: respect! Om drie uur ‘s nachts! “Alle verval van stijl, goede smaak en fatsoen komt met de pretentie dat je beter bent dan anderen en dat geeft je het recht om over hen te oordelen…”, denkt T. bij zichzelf. Hoe gaat het nu met die arme slak? Hij zal vast en zeker opgerold in zijn huisje zitten, wachtend op het einde. Of misschien steekt hij tevergeefs zijn antennes uit in een laatste schreeuw om hulp. Zo diep is deze eenzaamheid, deze somberheid, dat T. tot een bolletje ineenkrimpt. Ooit irriteerde hem het gesnurk van de vrouw met wie hij samenwoonde; nu mist hij het. Alleen zijn huisje van boeken is overgebleven. Dat sleept hij overal waar hij heen gaat mee naartoe. Zijn enige toevluchtsoord.
De volgende ochtend, terwijl T een croissantje eet in de lobby van het hotel, belt een kennis van de radio. We willen je uitnodigen om commentaar te leveren op de internationale toestand. Hij wijst de uitnodiging beleefd af: bedankt, maar ik voel me niet deskundig genoeg om te praten over dat thema. “Dat maakt niet uit, het belangrijke is dat je een opinie hebt! Wat een geweldige post was me dat! Wat je geschreven hebt, is oprechter en verstandiger dan de verstandigste politieke inzichten!” “Ah, het is over de slak dat je… Hou toch op over dat beest!” “Ik heb ook literatuur gestudeerd, ik weet wat een metafoor is.” “De slak is geen metafoor”, merkt T. zuur op. “Die is volledig echt.” “Wel, ja…” T. raapt zijn moed en courage bijeen. Ik zal haar zeggen dat ze mag denken wat ze wil, dan laat ze me tenminste met rust. De slak is er niet meer, ik was vergeten hem in de tuin vrij te laten. Ik bleek onvergeeflijk onverantwoordelijk… Plots wordt hij echter overweldigd door woede. Waarom zou ik mezelf moeten rechtvaardigen? Ben ik deze slak dan iets verschuldigd? Ik wilde iets goeds voor hem doen, en hij bezorgde me enkel kopzorgen. Het loopt altijd zo! “Nee, daar kan ik niet over spreken!”, snauwt T. “Maar je bent toch een publiek figuur”, dringt zijn kennis bij hem aan. “Onze samenleving heeft nood aan jouw stem, zeker op een moment als dit.” “Wat voor moment?!”, voelt hij zich genoodzaakt om te schreeuwen, maar hij beheerst zich. (Hij is tenslotte een publiek figuur.) “Kijk, ik heb gezegd wat ik te zeggen heb en meer heb ik daar niet aan toe te voegen. Ik geloof niet dat het in orde is om te lopen pronken met je goede daden. Dat is een zonde. Ik denk dat de meeste mensen het op precies dezelfde manier zouden doen als ze in mijn schoenen zouden staan.” “Je bent wijs”, reageert ze, na kort nadenken. “We komen aan dat soort mensen tekort.” Zeker op een moment als dit, vult hij haar in gedachten aan.
T. keert terug naar Sofia. De likes en hartjes op zijn post zijn getaand, en zo slaagt de slak er toch niet in de chushkopek in te halen, het scheelt slechts een tiental likes, maar dat lijkt T. niet bijzonder veel zorgen te baren. Zijn ruime appartement blijft nog steeds leeg. Hij schenkt zichzelf een glas whisky in. En dan ziet hij het. Het kleine huisje, vastgekleefd aan het raamkozijn. Ach, dus daar zit je… Je bent dus níet dood. Bravo! Voor een tel is T. geneigd de slak te houden, om toch iets van gezelschap te hebben. Maar dat zou niet gezond zijn voor hen beiden. Voorzichtig pelt hij hem van het raamkozijn, druppelt wat water op de slak om deze tot zichzelf te brengen, en draagt hem naar de binnentuin. Hij kiest een van de meer beschutte struiken uit, en laat hem zijn weg gaan tussen het groen. De slak komt langzaam in beweging, haalt zijn antennes naar boven, en vertrekt aarzelend ergens naartoe, een dun zilverig slijmspoor achter zich latend. T. zoekt zijn telefoon met de bedoeling een foto te nemen, maar ziet er toch van af. Hij richt zijn ogen op de hemel, die ingesloten is in het vierkant van de diepe binnenplaats. De bleke stadsterren hebben de sluier van de schemering al doorgeprikt. De ramen van de omliggende gebouwen vullen zich één voor één met licht. Mensen komen thuis van hun werk. Stemmen, gelach, en gevloek stijgen op. T. hurkt tussen de bladeren, stil en sprakeloos. De slak is allang op weg naar de natuur. Enkel zijn zilverachtig spoor blijft glinsteren in de schemering, als Ariadne’s draad leidend door het labyrint naar een lange, ingewikkelde, in zichzelf verloren geraakte gedachte.
ALEK POPOV, 31.05.202