Vasile Fodoran (53) slikt. Hij buigt zijn kortgeknipte hoofd richting de houten tafel van het terras in valleistadje Lupeni, in het westen van Roemenië. Net viel de gepensioneerde mijnwerker op sportschoenen nog op door zijn montere houding en gebruinde huid. Nu zakken zijn schouders en glanzen zijn ogen.
Zojuist zat Fodoran nog midden in een verhaal over de dag in 1990 dat hij in mijnwerkersuniform door Boekarest kloste. Hij was met zes- tot tienduizend collega’s uit mijnwerkersvallei Valea Jiului naar de Roemeense hoofdstad getransporteerd om een einde te maken aan aanhoudende demonstraties. Zijn collega’s hanteerden de stokken van hun pikhouwelen of hogedrukslangen met ijzeren koppen als wapen. Fodoran zelf was machteloos, met alleen zijn vuisten. Hij keek toe.
- Door Jochem van Staalduine
‘Ik herinner me een mooie, goedgebouwde dame. Ze vluchtte naar het hotel op het Universiteitsplein. Intercontinental ja. We stripten haar van haar bontjas en sloegen op haar in. Ik weet niet waarom. Waarschijnlijk had ze iets tegen ons gezegd. Een lange man kwam tussenbeide. Hij probeerde haar te verdedigen. Hem sloegen we ook in elkaar.’
28 jaar nadat toenmalig president Ion Iliescu Roemeense mijnwerkers inschakelde om de protesten tegen zijn regering te beëindigen, is de zogeheten mineriada weer actueel. Iliescu verdedigt zich momenteel met dertien anderen in de rechtszaal voor het georkestreerde geweld van juni 1990. Twee dagen lang sloegen duizenden mijnwerkers en andere arbeiders in op alles wat rook naar oppositie. Ze sloopten universiteitsgebouwen, kantoren van oppositiepartijen en kritische krantenredacties.
Officieel vielen er zes doden, maar in 1990 gefilmde beelden van pas gedolven graven suggereren iets anders. De Vereniging van Slachtoffers van de Mineriaden schat het aantal doden op boven de honderd. In Roemenië staat de mineriada bekend als het moment waarop de communistische elite de Roemeense revolutie van 1989 definitief van het volk ‘stal’.
Dezelfde manipulaties
Er is nog een reden dat de mineriada actueel is. Roemenië kent sinds een paar jaar weer een serieuze protestbeweging, die sterk doet denken aan de groep demonstranten uit 1990. Destijds was de belangrijkste eis: geen voormalig communisten in de regering. Ook nu eisen demonstranten een politieke schoonmaak. Een miljoen Roemenen ondertekenden een petitie om veroordeelden uit politieke functies te weren. Tijdens protesten zingen demonstranten het ‘Imnul golanilor’, lijflied van de demonstranten uit 1990. Eén woord is aangepast: in plaats van leuzen tegen ‘communisten’ zingt men ‘pesedisten’, naar de benaming voor supporters van de regerende PSD.
Ook de tegenstander is onveranderd. Iliescu’s partij PSD, in 1990 FSN geheten, domineert de Roemeense politiek sinds begin jaren negentig. Iliescu is erevoorzitter. En ja, zelfs het gewelddadig opbreken van een demonstratie is terug van weggeweest: in augustus maakten ordetroepen een einde aan een grootschalig protest tegen de regering in Boekarest, met 450 gewonden tot gevolg. Voor Fodoran zijn de parallellen een reden om zich uit te spreken over de gebeurtenissen in 1990. ‘Ik zie dezelfde manipulaties’, zegt hij.
Stenen, flessen, molotovcocktails
Het is begin jaren negentig een zwaar bestaan voor de jonge mijnwerker Vasile Fodoran. De vijfentwintigjarige werkt onder hoge temperaturen in de mijn Lupeni Zuid. Zijn werk voert hij vaak uit op zijn knieën of op zijn buik, vanwege de lage plafonds in de kolenmijn. Bovendien lijken de mijnwerkers nog zwaardere tijden tegemoet te gaan. In december 1989 heeft de Roemeense revolutie een einde gemaakt aan het communisme, dat de arbeider zo goed gezind was. De toekomst van de zwaar gesubsidieerde inefficiënte mijnbouw is uiterst onzeker.
Een kleine groep van onder meer hongerstakers weigert te vertrekken
Ondertussen is het onrustig in Boekarest. Ion Iliescu, tot de revolutie een communist van het tweede garnituur, heeft het comité dat de verkiezingen van Roemenië organiseert omgevormd. De FSN is nu een politieke partij, als een scheidsrechter die halverwege de wedstrijd besluit toch mee te doen. Dissidenten en oppositie zijn woedend, want Iliescu heeft een grote voorsprong. Hij beheerst de Roemeense media en heeft toegang tot de archieven van de Securitate. Dat laatste is relevant, omdat uit de mappen van deze voormalige geheime dienst nog weleens iets onwelgevalligs wil lekken over Iliescu’s politieke tegenstanders.
Uit protest bezetten demonstranten een maand voor de verkiezingen het Universiteitsplein. De belangrijkste eis van de kampeerders is dat voormalige communisten geen plek krijgen in de nieuwe regering van Roemenië. Het haalt weinig uit. Mede door de slecht georganiseerde campagne van de oppositie wint Iliescu de presidentsverkiezingen met een onwerkelijke 85 procent van de stemmen. De meeste oppositiepartijen en andere pas opgerichte verenigingen verlaten het Universiteitsplein. Een kleine groep van onder meer hongerstakers weigert te vertrekken.
Tot 13 juni 1990. Na het stuklopen van de zoveelste onderhandelingen besluiten Iliescu en de zijnen dat de bezetting van het centrale plein lang genoeg heeft geduurd. In de vroege ochtend ontruimt de politie het plein. Tenten scheuren, arrestaties vinden plaats. In de loop van de dag escaleert het conflict volledig. De politie blijkt de demonstranten niet aan te kunnen. Woedende betogers vallen het centrale politiebureau, het ministerie van Binnenlandse Zaken en het televisiestation aan. Stenen, flessen en molotovcocktails zijn hun wapens.
De treinen staan klaar
Als Vasile Fodoran ’s avonds in het verre Lupeni de televisie aanzet, ziet hij bussen branden op het Universiteitsplein. Later zal blijken dat niet de demonstranten, maar de politie zelf de order tot brandstichting heeft gegeven. Of hij die avond ook de oproep van Iliescu gezien heeft weet Fodoran niet meer. De Roemeense president vraagt op televisie ‘alle democratische krachten van het land’ om samen met de ordetroepen een einde te maken aan wat hij omschrijft als een doelbewuste poging van fascistische en reactionaire elementen om de regering omver te werpen.
‘Iliescu vertelde ons dat we ons niet moesten laten fotograferen’
Fodoran is geschokt. Als hij zich later op de avond meldt voor zijn nachtdienst bij de mijn en hoort van het plan om naar de hoofdstad te gaan, aarzelt hij niet. ‘We gingen de democratie redden.’ In zijn mijnwerkersuniform reist hij naar Petroșani, om daar in een van de twee klaarstaande treinen met mijnwerkers te stappen. Onderweg krijgt hij sterk het gevoel dat niet alle mijnwerkers naar Boekarest reizen ter verdediging van de democratie. ‘De sfeer in de trein was als bij een excursie. Men vertelde verhalen en grappen. Sommigen van ons zullen het vooral gezien hebben als een excuus om niet de mijn in te hoeven’, zegt Fodoran.
Om ongeveer vier uur ’s nachts arriveert Fodoran op station Gara de Nord in Boekarest. Alsof het een gewone werkdag is klokt hij in bij zijn meerdere. Een kwartier later lopen de mijnwerkers over het Victorieplein, waar ze water en sandwiches krijgen. President Iliescu dankt hen vanaf het balkon van het regeringspaleis voor hun komst. Op het Universiteitsplein wacht hen het georganiseerde verzet van gewapende gedrogeerden, waarschuwt Iliescu de mijnwerkers. Het is hun taak om ‘het plein te bezetten en schoon te maken’, zegt de president op later gepubliceerde opnames. Fodoran herinnert zich nog iets. ‘Iliescu vertelde ons dat we ons niet moesten laten fotograferen.’
Langs de bliksemafleider naar binnen
Daarna trekt Fodoran met zijn duizenden collega’s naar het Universiteitsplein. Daar wacht de mijnwerkers een verrassing: op het plein is niemand. De rellende demonstranten hebben beschutting gezocht. ‘We hoorden dat de studenten zich verborgen hielden in de faculteitsgebouwen aan het plein, en dat ze een gewapende revolte voorbereidden’, zegt Fodoran. Aan hen de taak om dat te voorkomen. Wie die order gaf weet hij niet meer.
‘Het faculteitsgebouw was gesloten’, zegt Fodoran meer binnensmonds dan voorheen. ‘Aan de achterkant van het gebouw vonden we een bliksemafleider, waarlangs we naar binnen klommen. Eenmaal binnen bleken we in een collegezaal te zijn beland. We zagen niemand. Toen we de deur naar de hal openden rende iemand langs, een of andere student. Ik stapte de gang op, maar ik had geen tijd om iets te doen. Beneden had een andere groep mijnwerkers de deur geforceerd. De student liep bovenaan de trap recht op ze in. Toen wij bij hem aankwamen was er weinig van hem over om in elkaar te slaan.’
De uren daarna volgt een geweldsorgie die Fodoran misselijk maakt. Zelfs deelt hij geen klap uit, zegt hij. Te controleren is dat niet, maar zijn gepijnigde blik maakt het geloofwaardig. ‘Iedereen die de universiteit binnenkwam werd geslagen totdat ze niet meer bewogen. Daarna gooiden we ze buiten in de fontein. Sommige mensen belandden in politiebusjes die wegreden en dan weer de deuren openden, zodat de mensen in de bus opnieuw in elkaar geslagen konden worden.’ Fodoran veegt met zijn vinger zo onopvallend mogelijk langs zijn ogen.
Burgerlijk bewustzijn
In de avond maakt Fodoran een trip naar het hoofdkwartier van een van de oppositiepartijen PNȚCD of PNL – welke van de twee weet hij niet meer. Veel kan hij daar niet doen, de schade is aangericht. ‘Alles was vernietigd. Ramen, deuren, alles.’ Mijnwerkers hebben die dag de hoofdkwartieren geplunderd en alles van waarde meegenomen.
De volgende dag komen de nog altijd geüniformeerde mijnwerkers samen in sport- en concerthal Romexpo. President Iliescu maakt zijn tweede opwachting voor de mijnwerkers. Een camera filmt hoe de opgetogen president de eindeloze rij helmen bedankt. ‘Jullie zijn een kracht om rekening mee te houden. Jullie hebben een hoog ontwikkeld burgerlijk bewustzijn. Als arbeiders zijn jullie mensen van het goede, maar vooral van het zware’, zegt Iliescu. De mijnwerkers uit Valea Jiului horen beloftes over een mooie toekomst en opname in een nog op te richten nationale garde. ‘Ik dacht: nou, dat is in ieder geval mooi voor de vallei’, zegt Fodoran.
Fragmenten van de mineriada
Na 22 seconden bedankt een opgetogen Ion Iliescu de mijnwerkers in de Romexpo. Na 1.36 minuut filmt een camera ‘enige tientallen’ pas gedolven graven. Vanaf 2.54 minuut brengen verschillende buitenlandse journalisten verslag uit in het Frans en Engels.
Van de terugtocht naar Valea Jiului herinnert Fodoran zich vooral de vermoeidheid. Van roofzucht onder zijn collega’s staat hem weinig bij. ‘Gestolen sigaretten’, weet hij nog. Mijnwerker Nicolae Modîlca, die in 1990 thuisbleef, heeft een ander beeld. ‘Ze kwamen terug met televisies, met voedsel, Met allerlei objecten geplunderd uit de hoofdkwartieren van de politieke partijen en uit winkels.’
Het is de buit van een pyrrusoverwinning. De beloftes van de president blijken beperkt houdbaar. Een nationale garde komt er niet. Halverwege de jaren negentig sluiten de eerste mijnen. In de verarmde vallei is tegenwoordig nauwelijks meer werk. Zoals velen in Valea Jiului verdient Fodoran zijn geld in het buitenland. Hij vertrekt morgen naar Zweden voor een bouwklus.
En dus is het tijd om te gaan. Vasile Fodoran heeft zich herpakt en staat op. De schouders van de gepensioneerde mijnwerker zijn terug in de hoogte, de montere houding straalt van zijn sportschoenen. Zijn blik is ver verwijderd van de houten tafel.