Uit veel westerse reacties op de Russische invasie van Oekraïne blijkt een neerbuigende houding tegenover Oost-Europa. Onderzoek laat zien dat deze gevaarlijke reflex wortelt in een eeuwenoude westerse omgang met Oost-Europa als minderwaardige, koloniale ruimte.
Door Paul Hulsenboom
Hij moest zijn woorden zorgvuldig kiezen, zo zei de Amerikaanse correspondent Charlie D’Agata in een reportage voor CBS News vanuit Kyiv op 26 februari 2022, inmiddels bijna twee jaren geleden, kort na het begin van de Russische invasie van Oekraïne. Dat wilde niet lukken. In een verbale kettingbotsing deelde D’Agata om te beginnen een sneer uit aan Irak en Afghanistan, waar hij zich naar eigen zeggen “with all due respect” niet zou verbazen over een oorlog meer of minder. Dit in contrast met Oekraïne, dat hij echter in één moeite door schoffeerde met de definitie “relatively civilized, relatively European”. D’Agata gaf daarmee blijk van een wereldbeeld waarin er een schaal van beschaving bestaat, met het “beschaafde” Westen aan de ene kant en “onbeschaafde” landen als Irak en Afghanistan aan de andere. Ergens daartussenin ligt volgens D’Agata het “relatief beschaafde” Oekraïne.
Een tweederangs Europa
Oekraïne betekent letterlijk “grensland”. Die naam zouden we ook kunnen toepassen op heel Oost-Europa, dat ongeacht de precieze definitie niet alleen feitelijk tussen West-Europa en Azië genesteld is, maar in de algemene beeldvorming ook aan de periferie ligt van het “beschaafde” Westen. Ondanks de breed gedragen westerse sympathie voor Oekraïense vluchtelingen, genieten Oekraïners en andere Oost-Europeanen ontegenzeggelijk een lagere maatschappelijke status en sociaaleconomische positie dan witte West-Europeanen en Amerikanen. Oost-Europa geldt daarom doorgaans als een tweederangs Europa.
Recentelijk – maar nog vóór de huidige oorlog – is zelfs de term “westsplaining” gemunt: de gewoonte van westerse observatoren op rechts én links om een belerende houding aan te nemen tegenover Oekraïne en andere Oost-Europese landen, geen rekening te houden met hun zorgen, belangen en historische complexiteit, en ze weinig of geen zelfbeschikkingsrecht toe te kennen. Het mag duidelijk zijn dat dit alles uiterst kwalijk is: westsplaining bestendigt het imago van Oost-Europa als speelbal van en bufferzone tussen het Westen en Rusland. Zodoende maken velen in het Westen de weg vrij voor appeasement van Poetin, met Oekraïne als onfortuinlijk slachtoffer. Om hier paal en perk aan te stellen, is het van belang om te begrijpen hoe het zo ver heeft kunnen komen. Een duik in de geschiedenis laat zien hoe Oost-Europa al eeuwenlang wordt behandeld als een minderwaardig gebied en zelfs als koloniale ruimte – ook door Nederlanders.
De wortels van “Oost-Europa”
Voor het begin van deze ontwikkeling moeten we ver terug in de tijd, tot in de zeventiende eeuw. Deze periode staat centraal in mijn proefschrift, waarop ik afgelopen oktober ben gepromoveerd aan de Radboud Universiteit in Nijmegen. Ik bestudeer daarin de zeventiende-eeuwse Poolse blik op de Noordelijke Nederlanden en de Nederlandse blik op Polen, dat eeuwenlang de leiding voerde over het Pools-Litouwse Gemenebest. Deze staat besloeg een aanzienlijk deel van wat men nu doorgaans Oost-Europa noemt: naast Polen omvatte het land grote delen van de huidige Baltische Staten, Belarus en Oekraïne. Op de Russische staat na vormde het Gemenebest honderden jaren lang het grootste land van Europa, met enerzijds een ouderwets feodaal economisch systeem, anderzijds een relatief vooruitstrevend staatsbestel, waarin een gekozen koning zijn macht deelde met de adel. Ook had het land een multi-etnische bevolking, een rijke cultuur en lange tijd een betrekkelijk grote religieuze tolerantie. De geschiedenissen van talrijke Europese landen – waaronder Oekraïne – kunnen niet los worden gezien van het Pools-Litouwse Gemenebest.
De zeventiende-eeuwse Nederlandse beeldvorming over het Gemenebest concentreerde zich op Polen, dat als leider van de staat vaak als pars pro toto werd gezien. De wijzen waarop Nederlanders Polen voorstelden vertoonden echter veel variatie. Terwijl Joost van den Vondel en vele andere Nederlandse schrijvers Polen prezen als machtige bondgenoot tegen de “ongelovige” Turken, bestempelden anderen het land als barbaars en onherbergzaam, waarbij ze een voorbeeld namen aan antieke auteurs die laatdunkend schreven over de Sarmaten: de zogenaamde voorvaderen van de Poolse adel. Politieke en religieuze overwegingen gaven hierbij de doorslag. Daarnaast zagen veel Nederlanders Polen als de vruchtbare, maar ook dienstbare graanschuur van de Republiek. Dit idee hing samen met de dominante activiteiten van Nederlandse graanhandelaren in het Baltische Zeegebied, die meerdere historici hebben omschreven als een vorm van protokoloniale uitbuiting.
Tegelijkertijd kan de zeventiende eeuw worden beschouwd als een scharnierperiode, een overgang van het antieke, middeleeuwse en renaissancistische Europabeeld naar het moderne. Waar Polen eerder nog gold als noordelijk, werd het land gedurende de zeventiende eeuw in toenemende mate gedefinieerd als oostelijk. Nederlandse schrijvers, kunstenaars en ambachtslieden gingen Polen zelfs voorstellen als deel van de exotische, bevreemdende Oriënt (zie afbeelding hieronder). Andere westerse observatoren deden hetzelfde. Dat kwam vooral door de Poolse mannenmode, die was geïnspireerd op Perzische en Turkse klederdracht. Iemands uiterlijk verraadde diens innerlijk, zo dacht men, en Poolse mode associeerde men met een “wild” karakter. Hiermee werd een belangrijke stap gezet in de mentale loskoppeling van West- en Oost-Europa – concepten die destijds echter nog niet bestonden.
Voor Oekraïne hadden Nederlanders doorgaans minder interesse, behalve als de graantoevoer vanuit Oekraïense gebieden naar de Baltische Zee gevaar liep. Dat wil echter niet zeggen dat men geen beeld had van Oekraïne en zijn volkeren. Waardevolle informatie is te halen uit kaarten, waarop vaak gekostumeerde figuren te zien zijn. Zogenaamd typische Oekraïners en Polen lijken op dergelijke kaarten sterk op elkaar, of zijn zelfs ronduit identiek: een teken dat deze volkeren vanuit Nederlands perspectief inwisselbaar waren, oftewel dat men ze tot één en dezelfde categorie rekende. Ook dat was een stap in de richting van de mentale creatie en gelijktijdige scheiding van West- en Oost-Europa, zo betoog ik in mijn proefschrift.
Oekraïense gebieden werden vanaf het midden van de zestiende eeuw onder Pools bewind gekoloniseerd. Poolse grootgrondbezitters maakten zich daarbij schuldig aan stelselmatige uitbuiting van de lokale bevolking. In 1648 kwam deze situatie tot uitbarsting in de vorm van een massale kozakkenopstand. Mettertijd zijn alle gebieden van het Pools-Litouwse Gemenebest echter verworden tot koloniale ruimte van andere imperialistische grootmachten. Gedurende de achttiende eeuw slonk de macht van het Gemenebest, totdat de staat in drie fasen werd opgedeeld door zijn buren: Pruisen, Rusland en Oostenrijk. In 1795 veegden zij het land ten slotte gewelddadig van de kaart van Europa, waarbij het hedendaagse Oekraïne grotendeels werd opgeslokt door Rusland.
Intra-Europees kolonialisme
Beeldvorming speelde daarbij een cruciale rol. In zijn inmiddels canonieke boek Inventing Eastern Europe. The Map of Civilization on the Mind of the Enlightenment uit 1994 betoogt historicus Larry Wolff dat onder meer Franse en Pruisische denkers en politici gedurende de achttiende eeuw het oosten van het continent definieerden als een half wild gebied dat tussen beschaving en barbarij in lag: het lelijke spiegelbeeld van hun eigen “gecultiveerde” leefwereld. Buitenlanders stelden het Pools-Litouwse Gemenebest voor als een wanordelijke staat, die in feite geen bestaansrecht had: een uitstekend excuus om een land te annexeren, zo weet ook Poetin. Volgens Wolff werd de mentale scheiding tussen West- en Oost-Europa toen voor het eerst gefabriceerd – al laat mijn onderzoek dus zien dat de kiem daarvoor al eerder werd gelegd.
In haar zeer lezenswaardige boek Germany’s Wild East. Constructing Poland as Colonial Space uit 2012 laat historica Kristin Kopp zien hoe Duitse politici en historici Polen vervolgens tot in de twintigste eeuw voorstelden en behandelden als een ongecultiveerde ruimte van braakliggende steppen, bewoond door een van nature primitieve bevolking die haast smeekte te worden gekoloniseerd. Intussen ontwikkelde ook Rusland een chauvinistische, imperialistische blik op zijn nieuwe onderdanen. Als voorbeeld hiervan kan de befaamde negentiende-eeuwse schrijver Fjodor Dostojevski dienen. Hij stelde onder andere dat de andere Slavische volkeren inferieur zijn aan Rusland, dat als missie heeft hen te verheffen en tot volle wasdom te brengen in een universele Slavische unie: zonder Rusland zouden ze geen eigen identiteit en bestaansrecht hebben. Die “verheffing” ging er bloedig aan toe, bijvoorbeeld toen Rusland gedurende de negentiende eeuw meerdere Poolse opstanden neersloeg. Bovendien schafte de tsaar pas in 1861 het lijfeigenschap af. Tot die tijd leefden miljoenen boeren in Oekraïne en andere delen van het Russische Rijk feitelijk in een vorm van slavernij.
Ook Nederlanders volgden en bestendigden het koloniale narratief over Oost-Europa. In de achttiende eeuw vindt bijvoorbeeld de Nederlandse uitdrukking over de “Poolse Landdag” zijn oorsprong: een verwijzing naar de zogenaamd symptomatisch chaotische bijeenkomsten van de Poolse adel. De geschiedenis van deze uitdrukking moet nog geschreven worden, maar hij sloot in ieder geval aan bij een transnationaal, stigmatiserend vertoog over Polen en Oost-Europa als geheel. Dat werd voortgezet in de daaropvolgende eeuwen. In 1832 legitimeerde de dichter Adriaan van der Hoop jr. bijvoorbeeld de Russische agressie tegen Polen door te stellen dat dat land “om zijn staatskrakeel de vrijheid steeds onwaard” was. Volgens deze zienswijze hadden de Polen het er zelf naar gemaakt. Samen met andere Slavische volkeren moesten ze zich daarom maar neerleggen bij hun ondergeschikte rol op het wereldtoneel: we zouden het westsplaining avant la lettre kunnen noemen.
Een bloederige buffer
Hoewel verschillende Oost-Europese landen na de Eerste Wereldoorlog (weer) onafhankelijk werden, moest het zwaarste leed nog komen. Volgens historicus Timothy Snyder hebben de regimes van Hitler en Stalin tussen 1933 en 1945 veertien miljoen burgers omgebracht in de “buffer” die tussen hen in lag, met name in de Baltische Staten, Polen, Belarus en Oekraïne – niet toevallig grotendeels gebieden van het oude Pools-Litouwse Gemenebest. Snyder onderzoekt deze massamoorden in het veelvuldig geprezen boek Bloodlands. Europe between Hitler and Stalin uit 2010. Het merendeel van de zowel Joodse als niet-Joodse slachtoffers is niet gedood in Duitse of Russische concentratiekampen, maar werd bijvoorbeeld uitgehongerd of neergeschoten. Vooral Oekraïne diende daarbij als decor voor de grootschalige kolonisatieprojecten van zowel Hitler als Stalin. Daar komt bij dat de nazi’s en Sovjets stelselmatig lokaal cultureel erfgoed roofden of vernietigden: zonder eigen cultuur heeft een volk tenslotte ook geen eigen identiteit. Oost-Europese levens en culturen waren waardeloos geworden.
Wederom droegen ook Nederlanders bij aan de onderliggende koloniale denkwijze. Zo bejubelde de doopsgezinde geestelijke Frederik Cornelis Fleischer al in 1923 de vlijtige Nederlandse “steppenpioniers” die vanaf de late achttiende eeuw met hun “koloniën” eindelijk cultuur zouden hebben gebracht in de “wildernis” aan de Dnjepr – een tekst die in 1942 in Utrecht werd herdrukt. Datzelfde jaar richtte de NSB’er Meinoud Rost van Tonningen de Nederlandsche Oost Compagnie op, die Nederlandse boeren moest verleiden om te emigreren naar door Duitsland veroverde gebieden in Oost-Europa, met name in Oekraïne. Ze zouden daar samenwerken met afstammelingen van de bovengenoemde Nederlandse migranten en anderen “van Germaanschen bloede”. Zodoende propageerde de NOC de Lebensraumgedachte van de nazi’s en nam de organisatie deel aan de kolonisatie en arisering van Oost-Europa.
Een Nederlandse nazi in Oekraïne
De onmenselijke gevolgen van deze ontwikkelingen komen pijnlijk dichtbij als we een blik werpen op de Leidse prehistoricus, conservator en overtuigd NSB’er Frans Christiaan Bursch, die in 1943 deelnam aan een archeologische expeditie in Solone, een dorp in Oekraïne. Hij probeerde daar op uitnodiging van de SS de oud-Germaanse origine van een aantal antieke grafheuvels aan te tonen – overigens tevergeefs. Op een foto is te zien hoe twee leden van het team (onder wie wellicht Bursch) toezicht houden op de opgraving (afbeelding hieronder). Hun tropenkostuums verraden daarbij de koloniale verhouding tussen de nazistische bezetters en de lokale bevolking.
Net als Hitler zag Bursch Oost-Europeanen – in het bijzonder Oekraïners – als Untermenschen. In het Nederlandse nazitijdschrift De Waag schreef hij uitgebreid over de “primitieve” Oekraïners, die volgens hem alleen “met harde en rechtvaardige hand” onder de duim konden worden gehouden: “alle ‘ethische politiek’ is hier evenzoo uit den booze als voorheen in onze koloniën”. Zijn roeping formuleerde Bursch als volgt: “aaneengesloten de Oost-Europeesche ruimte te doordringen met alles, waarover Duitschers en Nederlanders gemeenschappelijk beschikken, eigenschappen, die deze ruimte slechts tot zegen kunnen zijn!” Die “zegen” bestond er onder meer uit dat de lokale bevolking onder barre omstandigheden dwangarbeid moest verrichten bij de archeologische opgraving. Bovendien lagen de grafheuvels op loopafstand van het massagraf van 49 Joodse inwoners van Solone, die in 1942 door de nazi’s waren vermoord: nog zo’n fraaie “zegen”, waar Bursch zeker van op de hoogte moet zijn geweest, maar die hij onvermeld liet in zijn verslaglegging. Het geval van Bursch illustreert dat ook Nederlanders zich actief inzetten voor de pseudowetenschappelijke ideologie waarmee Oekraïne werd gekoloniseerd – en waartoe dat heeft geleid.
Een schoolvoorbeeld van imperialisme
Na de oorlog kreeg de mentale scheiding tussen West- en Oost-Europa concreet vorm met mijnenvelden, hekwerken en beton. Samen met de Russen herschiepen de Britten en Amerikanen de kaart van Europa naar eigen ontwerp. Zij bezegelden daarbij het lot van de vele verschillende volken in het oosten van het continent, die vanuit westers perspectief verdwenen “achter” het IJzeren Gordijn. Terwijl het Westen kon herstellen en alsmaar welvarender werd, betekende de “bevrijding” van Oost-Europa door de Sovjet-Unie decennia aan censuur, gewelddadige vervolging van politieke dissidenten en andere vormen van onderdrukking, die de communisten evenals Bursch ongetwijfeld voorstelden als een “zegen”.
Het feit dat Poetin het bestaansrecht van de Oekraïense staat ontkent en bruut zijn buurland binnenvalt, is een nieuw hoofdstuk in een eeuwenoud verhaal, waarin Oekraïne altijd gedoemd lijkt een tragische bijrol te spelen. Terwijl invloedrijke westerse observatoren als John Mearsheimer en Noam Chomsky het land behandelen als een onderdeel van een tweederangs Europa, zien Poetin en zijn geestverwanten Oekraïne als een tweederangs “Klein Rusland”, dat geen eigen identiteit heeft. Daarnaast ontmenselijken zij hun vijanden door de Oekraïners te demoniseren en af te schilderen als nazi’s. Hiermee verlagen zij de drempel voor Russische troepen om oorlogsmisdaden te plegen. Bovendien hebben zij het gemunt op Oekraïens cultureel erfgoed in onder andere archieven en musea. Van de retoriek tot de massamoorden en de aanvallen op cultuur: de hele invasie is een modern schoolvoorbeeld van traditioneel imperialisme, waarbij identiteit en beeldvorming wederom essentiële rollen vervullen om Oekraïne om te vormen tot koloniale ruimte.
Doorbreek de koloniale blik
Ook Nederlanders maken zich nog altijd geregeld schuldig aan een neerbuigende houding jegens Oost-Europa. Vaak gebeurt dat subtiel en misschien zelfs onbewust, bijvoorbeeld als mensen “de Oekraïne” blijven zeggen, alsof het land slechts een regio is, of als ze de achterhaalde en denigrerende term “Oostblok” gebruiken als synoniem voor Oost-Europa. In andere gevallen springen het dedain en de stigmatisering meer in het oog: denk aan de retoriek rond het “Polenmeldpunt” van de PVV (2012) en het door Thierry Baudet gelanceerde Oekraïnereferendum (2016), of de vaak mensonterende en gevaarlijke leef- en werkomstandigheden van onder meer Poolse, Roemeense en Bulgaarse arbeidskrachten. Daarnaast doen ook Nederlanders aan westsplaining, bijvoorbeeld als ze de toetreding van bepaalde landen tot de NAVO aanmerken als “provocaties” tegenover Poetin, of onder het mom van “realisme” de Russische agressie tegen Oekraïne oogluikend toestaan.
De kans is groot dat Nederland binnenkort een premier krijgt die sympathiseert met Poetin, van plan is de steun aan Oekraïne te stoppen en Polen en andere immigranten uit het oosten van Europa veelvuldig heeft gedemoniseerd. Mocht het zover komen, dan is het des te belangrijker dat historici, journalisten en andere commentatoren niet meegaan in de constructie van Oost-Europa als minderwaardige, koloniale ruimte. In plaats daarvan is meer bewustwording nodig van de historische processen die die beeldvorming tot op de dag van vandaag mogelijk maken, alsook van de rijkdom en complexiteit van Oost-Europese geschiedenissen. Op verschillende plekken in de wereld zijn universiteiten al bezig hun curricula tegen het licht te houden, deze aan te vullen met cursussen over Oekraïne en andere landen in het oosten van het continent en zodoende de aloude focus op Rusland te herzien. Zo ook in Nederland, bijvoorbeeld aan de Universiteit van Amsterdam. Toekomstige onderzoekers zullen echter moeten bepalen of de breed gedragen sympathie voor Oekraïne slechts een tijdelijke uitzondering was, of een blijvende breuk met het verleden, waarin de landen en culturen in het oosten van Europa stelselmatig werden voorgesteld als “relatively civilized, relatively European”.
Dr. Paul Hulsenboom is cultuurhistoricus en letterkundige, verbonden aan de Radboud Universiteit, Nijmegen. In 2023 promoveerde hij op het proefschrift Heretical Heroes and Savage Saviours. The Dutch and Poles in each other's imaginations during the long seventeenth century.