
Dertig jaar geleden leek het iedereen volstrekt duidelijk wat er werd bedoeld met Oost- en met West-Europa. Maar die kenmerken zijn gaan (of beter gezegd: blijven) schuiven. Donau buigt zich over de houdbaarheid van een oost-westverdeling van het continent en over de nieuwe breuklijnen die zich aftekenen. In dit essay betoogt historicus Olivier Boehme dat het poreuze karakter van grenzen Europa kenmerkt. ‘Het heeft grenzen, maar is ook een grens. Het besef daarvan geeft mee de contouren aan van wat Europa geweest is en kan zijn.’
Twijfel over de wenselijkheid en haalbaarheid van globalisering heeft weer de kop opgestoken, net als scepsis over de integratie van een deel van de globe: Europa. Toen vanuit dat continent omstreeks 1500 veroveringstochten door de rest van de wereld begonnen, tekenden verschillende Europa’s zich nog duidelijk tegen elkaar af. De contouren daarvan laten zich tot nu bespeuren. Het Europa van Karel de Grote strekte zich omstreeks 800 uit van de Lage Landen over Frankrijk en westelijk Duitsland tot halverwege Italië. Dat van het mediterrane bekken, van het Iberisch schiereiland tot aan het Midden-Oosten, overlapte daar maar voor een deel mee. Dat gold ook voor Mitteleuropa, dat vooral onder de Habsburgs van de zestiende eeuw tot 1918 uitgroeide tot een historisch fenomeen met allure. Nog weer een ander Europa was dat van Byzantium, dat een gebied van de Balkan tot Rusland bestreek. Net als de Scandinavische contreien en Finland in het noorden onderhield dat oostelijke Europa met de rest van het continent contacten van wisselende intensiteit. De Britse eilanden leken alleen al door hun geografische situatie ertoe voorbestemd een eigenzinnig leven te leiden.
Door Olivier Boehme
Uit die grote regionale verscheidenheid, waaronder nog specifiekere nationale en streekgebonden evoluties plaatsvonden, groeide toch iets van een Europese idee. In de tweede helft van de twintigste eeuw mondde dat uit in de Europese Unie, die met de ambitie ‘een steeds inniger unie’ te worden het staten- en volkerennationalisme wil overstijgen, maar op haar beurt een continentale variant van het nationalisme kan worden. Het idee Europa legde een warrig parcours af. Het christendom en de institutionalisering daarvan in eerst de ene katholieke en daarna ook de orthodoxe en protestantse kerken, heeft samen met het humanisme, dat zich loszong van het christendom maar er wel schatplichtig aan was, veel bijgedragen aan de geestelijke, politieke en andere vormen van wat een Europese cultuur werd.
Staten en talen
Toen in 1648 een einde kwam aan niet alleen dertig jaar oorlog tussen katholieken en protestanten in vooral Centraal Europa, maar ook aan de conflicten die al snel uitbraken na de opkomst van lutheranisme, calvinisme en andere strekkingen die zich van de ene kerk afscheurden, werd ook de moderne staat aanzienlijk versterkt. Al een eeuw voorheen hadden vorsten geprobeerd om de feodale structuren te overstijgen, maar vanaf medio zeventiende eeuw zou elke autoriteit op zijn grondgebied, van koninkrijk tot kleine heerlijkheid, bepalen welk geloof officieel beleden werd. De wetten en grenzen van de staat deden ertoe, niet de aanspraken van een religieuze overtuiging. Gaandeweg werd religie op die manier in belangrijke mate gedepolitiseerd en met de opkomst van de moderne wetenschap en filosofen die zich tot één of andere ‘Verlichting’ bekenden, gingen nieuwe vormen van publiek debat over de vraag hoe politiek en samenleving in te richten in plaats van de zorg voor het zielenheil met het oog op een hiernamaals.
Uit die grote regionale verscheidenheid, waaronder nog specifiekere nationale en streekgebonden evoluties plaatsvonden, groeide toch iets van een Europese idee.
Die nieuwe gecentraliseerde staat, met het model van het Frankrijk van Lodewijk XIV en zijn opvolgers als lichtend voorbeeld, vereende niet alleen harten en geesten met een roem en glorie uitstralende hofcultuur en andere parafernalia van macht en prestige. Het werd ook een zone waar één officiële taal domineerde. Eentaligheid was praktisch, maar gaf ook profiel aan wat tenslotte een reeks bij elkaar veroverde, gehuwde of door andere niet bepaald geplande, laat staan onvermijdelijke omstandigheden vereende territoria was. De Verlichting liet een taalwetenschap ontstaan en stimuleerde daarmee het eigen taalbewustzijn. Romantici van daarna dichtten ‘het volk’ een onheuglijk lange geschiedenis en zelfs een ziel toe. Zo werd de taal als kernstuk van een nationale ‘identiteit’ sterk opgewaardeerd. In de tweede helft van de negentiende eeuw werden uit wat eeuwenlang een reeks, soms erg kleine, staten en gewesten waren geweest grote Duitse en Italiaanse natiestaten opgebouwd. Daarbij vormde de taal die daar overwegend werd gesproken, zij het vaak in uiteenlopende varianten, de leidraad.
Eentaligheid werd een principe dat het zelfbeeld en ook de kijk van anderen op wat een staat in essentie was aanzienlijk bepaalde. Die identificatie met één taal werd hoogstens uitgedaagd, maar nauwelijks verstoord door de grotere en kleinere taalminderheden die binnen de staatsgrenzen huisden. Voor links en rechts, de richtingaanwijzers in het ideologische verkeer van na de Franse Revolutie, bleef het tot in de eenentwintigste eeuw een evidentie. Hoezeer socialisten, communisten, liberalen, centristen en fascisten elkaar ook verscheurden, ze deden dat in talen en taalgebieden die zij in hun uniformiteit als vanzelfsprekend aannamen. Als links of rechts zich met het nationalisme van een natie of rijk verbond dan wel met een nationalistische beweging die voor haar streek haar taal vooropstelde, bleef ze steeds bevangen in die talige logica.
Imperia
De grootste uitzondering op dat principe was het Oostenrijks-Hongaarse Rijk van de Habsburgs. Duits en Hongaars deden daar dienst als verbindingstaal. Vooral het Duits bleef de belangrijkste cultuurtaal die ook onderdanen uit de periferie van het rijk zich heel graag als hun brug naar een wereld van kennis en ontwikkeling toe-eigenden. Daarnaast echter waren er nog zeven andere talen die erkenning kregen. De Donaumonarchie ging zich identificeren met precies haar culturele veelkleurigheid. Als relict uit voormoderne tijden deed ze hoe langer hoe minder moeite om in alle opzichten een moderne eentalige en monoculturele politieke entiteit te zijn. Tsjechische, Italiaanse, Roemeense en andere nationalisten fulmineerden wel tegen de ‘gevangenis der volkeren’, maar dat was allerminst de teneur van de meerderheid. De Habsburgse monarchie stemde de meeste van zijn onderdanen tevreden als een baken van rust, zekerheid en harmonie.
Eentaligheid werd een principe dat het zelfbeeld en ook de kijk van anderen op wat een staat in essentie was aanzienlijk bepaalde.
Generaties lang werd het riedeltje van de gevangenis waarvan de muren wel moesten instorten nog herhaald. In een groots overzicht van het Habsburgse rijk echter toonde Pieter M. Judson aan dat het rijk pas echt wankelde tijdens de Eerste Wereldoorlog waartoe haviken in Wenen zelf de aanzet hadden gegeven.1P.M. Judson, The Habsburg Empire. A new History, Cambridge (USA) (Harvard University Press), 2016, p. 430. Toen werd de bevolking overrompeld door binnenvallende Russen en andere nietsontziende legers, toen leed ze honger en ontbering, toen kon ze bij al dat onheil niet meer rekenen op een staat die duidelijk de controle verloren had en de lang gewaardeerde geborgenheid niet meer wist te bieden. Daarom verloor het regime toen pas zienderogen aan steun. Lineaire historische processen weten telkens weer ideologen en hun volgelingen, net zoals geschiedschrijvers en hun lezers, te verleiden, maar de geschiedenis loopt niet als een trein over een vastgeklonken spoor in één uitgezette richting.
Nationalisten, die soms voorheen nog wel genoegen hadden willen nemen met meer zelfbestuur binnen het rijk, kregen van de overwinnende geallieerden hun eigen staat. De opvolgerstaten Tsjecho-Slowakije, Hongarije, Polen, Roemenië en Joegoslavië waren echter evengoed samengesteld uit bevolkingsgroepen die zichzelf mede op basis van hun taal onderscheidden van andere gemeenschappen binnen dezelfde staatsgrenzen. Die in feite kleine Donaumonarchieën wisten daar nog minder raad mee als hun voorganger.
De Tweede Wereldoorlog bood het Duitse naziregime de gelegenheid zijn oplossing voor culturele heterogeniteit op ongekend wrede en meedogenloze wijze door te drukken. Voor etnische zuiveringen hadden Bulgarije, Servië en Griekenland al een opmaat gegeven tijdens de Balkanoorlogen die ze met elkaar gevoerd hadden van 1912 tot 1913, toen drie miljoen mensen op de vlucht hadden moeten slaan omdat ze niet tot het ‘nationale volk’ binnen de recent getrokken grenzen hadden behoord. Na de Eerste Wereldoorlog werden opnieuw hele bevolkingsgroepen van hun woonplaats verdreven. Het Derde Rijk joeg ongewenste niet-Duitsers op zijn uitgebreide grondgebied niet alleen op de vlucht, maar trachtte ze ook te germaniseren waar dat kon en anders uit te roeien. Joden, zoals de nazi’s die definieerden, versleepten ze zelfs vanuit alle hoeken van het door hen veroverde Europa naar kampen om hen daar om te brengen.
De bevrijding van die gruwel betekende echter niet het einde van de “etnische schoonmaak”. Van 1944 tot 1948 werden tussen de twintig en dertig miljoen mensen — dat het om schattingen gaat, is al veelzeggend — in Centraal en Oost-Europa verjaagd omdat ze niet geacht werden bij de nationale identiteit van de herstelde staten te horen. De grootste groep onder die gedeporteerden waren zo’n 13 miljoen Duitstaligen, de afstammelingen van bevolkingsgroepen die vaak al eeuwenlang in Oost- en Centraal Europa leefden.2P. Dassen, ‘Deel 5. Voor de afgrond. Nationalisme in Europa, 1914-1945’, in: L.H.M. Wessels en T. Bosch red., Nationalisme, naties en staten. Europa vanaf circa 1800 tot heden, Nijmegen (Uitgeverij Vantilt), 2012, p. 565-570. Kennelijk geloofden ook de geallieerde overwinnaars niet in de leefbaarheid van talig en cultureel heterogene staten. De ontduitsing van grote stukken Europa vormde één van de manieren om ‘het Duitse probleem’, dat in Europa sinds de oprichting van het Tweede Duitse Keizerrijk in 1871 woekerde, grondig op te lossen. Voor conflicten die vooral na de Eerste Wereldoorlog heftig waren geworden, grotendeels in wat eens de Habsburgse landen waren geweest, en voor expansionistische regimes zoals dat van Hitler leken slechts staten ‘uit één stuk’ te kunnen vrijwaren.
De Habsburgse monarchie stemde de meeste van zijn onderdanen tevreden als een baken van rust, zekerheid en harmonie.
Joegoslavië, dat al sowieso een buitenbeentje vormde tussen de westelijke en oostelijke blokken die zich na 1945 vormden, scheen wel een andere weg te vinden. Het leek de etnische conflicten van voor en tijdens de oorlog onder Maarschalk Josip Broz Tito (1892-1980) voorgoed in te ruilen voor een vreedzaam samenleven van verschillende cultuur- en geloofsgroepen. Hoe groot was evenwel de schok toen in 1990, meteen nadat het IJzeren Gordijn omlaag gehaald was en er voor Europa en zelfs de hele wereld weer één verhaal van hoop en harmonie in het verschiet had lijken te liggen, dat land begon weg te zinken in een oorlog tussen vooral Kroaten, Serviërs en moslims. Dat conflict eiste vele mensenlevens, liet op Europese bodem weer concentratiekampen verrijzen, gaf grootschalige schendingen van elementaire mensenrechten te zien en ontaardde in moorddadige etnische zuiveringen. Het eindigde met een opdeling van de laatste “Donaumonarchie” in een reeks staten. Daarvan bleef alleen Bosnië-Herzegovina noodgedwongen samengesteld uit de verschillende bevolkingsgroepen die van oudsher op zijn territoria gevestigd waren.
Multicultureel relict
Als de Europese Unie vandaag zich beroemt op culturele verscheidenheid, dan gaat het daarbij vooral om anderstaligen die elkaar over hun landsgrenzen heen de hand reiken. Slechts de multiculturele samenlevingen die zich in al die natiestaten nestelen, zonder dat dat het vooropgezette plan was geweest, dagen de Europeanen weer echt uit om te gaan met door elkaar verweven verschillen. Al blijft er één voorbeeld binnen de unie over van een meertalige staat die zich niet verbindt aan één taal en één cultuur. Dat laatste relict uit het ancien régime, dat amalgaam van contreien die politiek aangesmeed zijn door Bourgondiërs en Habsburgers doet niet eens meer de moeite om zijn complexe oorsprong te verbergen. Het zoekt niet die ene historische identiteit om zichzelf te bewijzen, behalve waar die identiteit erin bestaat een grens te zijn. Die grens heet België. In die grensnatie kan elke Belg en al wie er zich thuis wil voelen het vele van wat uit Europa en daar voorbij komt aanwaaien ontmoeten.3Zie voor het concept ‘grensnatie’: O. Boehme, Europa, een geschiedenis van grensnaties, Antwerpen (Polis), 2016. Sommigen overtuigt dit tegelijk antiquarische en experimentele fenomeen, voor anderen is het een ongeloofwaardige grap. Er huizen binnen die staat zelfs Vlaamse volksnationalisten en Waalse regionalisten die het zo snel mogelijk willen laten vergeten.
Met het opdelen van het land in de homogene taalblokken Vlaanderen en Wallonië, waar voorheen veeleer sprake was van osmose, kregen ze al voor een deel hun zin. België bracht intern culturele scheidslijnen aan die elders tussen staten werden getrokken. Toch hoeft het Belgische verhaal niet volgens een louter lineair patroon te verlopen, waarbij de centrifugale krachten het na al decennia van decentralisering ‘onvermijdelijk’ zullen verliezen van tendensen die in de richting van meer eenheid gaan. En het hoeft met even weinig historische noodzakelijkheid als voor de Oostenrijks-Hongaarse monarchie gold te verdwijnen.
Nieuw imperium?
De geschiedenis loopt in geen enkele richting over één lijn. De gedachte dat Europese integratie, in gelijke tred met een steeds meer uitdijende globalisering, de toekomst uitmaakte en de natiestaat slechts voor het verleden stond, is de laatste jaren niet zonder succes aangevochten. Zo is de roep om ‘het eigene’ ook weer luid gaan klinken in Nederland, dat zich voorheen vaak in allerlei gedaanten als een gidsland heeft willen laten kennen en zich een bescheiden identiteit aanmat die vooral veel openheid voor de wereld inhield. De overheid voerde er zelfs een nationale canon in, al liet die ruimte voor evolutie en verscheidenheid.4J. Tollebeek, ‘Het einde van het oliemannetje. De Nederlandse cultuur in crisistijden’, in: Ons Erfdeel, november 2018 (jg. 61, nr. 4), pp. 18-31. Dat ook elders ontwaakte staats- en volksnationalisme lijkt het project van de Europese Unie niet te dienen. Zou het voor de aanhangers daarvan niet aanlokkelijk kunnen zijn inspiratie te gaan zoeken in de geschiedenis van imperia?
Een imperium heeft als verzameling van uiteen liggende gebieden altijd marge moeten laten voor de specifieke kenmerken van de culturen die daar gedijden. Het Romeinse Rijk voerde weliswaar met succes één taal, één bestuur en één rechtssysteem in. Het had een geprononceerde stijl die aan alle domeinen en dimensies van het leven raakte en het droeg die uit naar zijn verste uithoeken. Maar daaronder bleven provincie per provincie, streek per streek talen, culturen en religies van lang voor de komst van de Romeinen bestaan en Rome tolereerde die. Verschillende rijken beschouwden zich als opvolger van het Imperium Romanum: Byzantium, het rijk van Karel de Grote, het Heilige Roomse Rijk der Duitse Natie van 963 tot 1806, het rijk van de Habsburgs dat die missie verder zette tot 1918 of dat van de Osmanen dat het tot datzelfde jaar ook meer dan zes eeuwen had uitgehouden.
De geschiedenis loopt in geen enkele richting over één lijn.
Uit die imperia viel nooit één massief profiel te vormen. Hun heersende elites wilden dat niet eens altijd. Tot op vandaag overleeft één rijk aan de oostgrens van de Europese Unie, met precies ook dat principe voor ogen: wanneer zijn onaantastbare leider Vladimir Poetin verkondigt dat Rusland geen nationale minderheden kent omdat het een verbindende civilisatie is, staat hij in een lange traditie van een Russisch zelfbewustzijn als een rijk over allerlei etnieën heen. Zelfs Russen die hun eigen volksaard beklemtonen, hebben zich aan die Russische imperiale beschavingsgedachte evengoed moeten onderwerpen als Oekraïners.5T. Snyder, The Road to Unfreedom. Russia, Europe, America, London (The Bodley Head), 2018, p. 61; K. Kumar, Visions of Empire. How Five Imperial Regimes Shaped the World, Princeton-Oxford (Princeton University Press), 2017, p. 275. Voor een mooi overzicht van de doorwerking van het Romeinse Rijk in de Europese politieke verbeelding: W. Bracke, J. Nelis en J. De Maeyer eds, Renovatio, Inventio, Absentia Imperii. From the Roman Empire to Contemporary Imperialism, Brussel-Rome (Belgisch Historisch Instituut te Rome – Academia Belgica), 2018. De Russisch-Oekraïense confrontatie is daar een resultaat van. Een voorbeeld voor Europa?
Zelf(loos)
De Duitsers geven met een mentaliteit die niet helemaal losstaat van de Russische misschien een beter voorbeeld van de manier waarop de niet volledig uitgewiste sporen uit een imperiaal verleden nog richtinggevend kunnen zijn. Duitsland werd pas in 1871 een natiestaat en daarvoor hebben Dichter und Denker lang een beeld van de Duitsers als het Europese volk bij uitstek gekoesterd. Zij vormden tenslotte de kern van het Romeins en Europees begrepen Heilige Roomse Rijk. Ook daarna is die idee van een deutsche Mitte tussen oost en west nooit verdwenen. Het vriendelijke gezicht daarvan bestond uit een stilering als culturele mediator. Een late, uitzonderlijk eloquente, vertolker van die opstelling was Thomas Mann (1875-1955). Een grimmig gelaat toonde het idee wanneer de Duitse adelaar als brenger van eenheid tussen het misprezen Oosten en het even vermaledijde Westen zijn wijde vleugels zelfs met bruut geweld over het hele continent wilde uitspreiden.
Na de oorlog waarin het daartoe een bijna succesvolle poging ondernam, zijn de Duitsers teruggekeerd naar de bescheidener gedachte een Europees land te vormen en vreedzaam met de anderen samen te werken. Geen Duits Europa, maar een Europees Duitsland, al waren alvast de brexiteers van die ommekeer niet overtuigd. De nieuwe stemming bij de Duitsers ging gepaard met groeiend schuldbewustzijn, na aanvankelijk stilzwijgen, over een kwalijk verleden. De politieke elite putte zich uit in het opbrengen van begrip voor de anderen, het dempen van zijn eigen aanspraken en het zoeken naar consensus.
Zelfs Russen die hun eigen volksaard beklemtonen, hebben zich aan die Russische imperiale beschavingsgedachte evengoed moeten onderwerpen als Oekraïners.
Net tegenover Poetin, die het Russische midden merkelijk anders opvat, betoonde Duitsland van alle Europese landen lang de grootste welwillendheid, ook na de uitbraak van de Oekraïense burgeroorlog door toedoen van Moskou.6J. Kirchick, The End of Europe. Dictators, Demagogues, and the Coming Dark Age, New Haven-London (Yale University Press), 2017, p. 100. Moest Europa die weg opgaan? Sinds de Russische aanval op Oekraïne in 2022 vond opmerkelijk snel een ommekeer plaats van het Duitse beleid. Het sloot zich aan bij het besliste antwoord van de meeste andere landen van de Europese Unie en de NAVO aan Moskou. Westbindung, waarmee de Duitse Bondsrepubliek onder Konrad Adenauer een historische ommekeer inzette, haalde het andermaal op Ostpolitik, waarmee Willy Brandt het buitenlandse beleid weer heeft willen verrijken en waarvan de Russlandversteher van recentere datum een nieuwe versie hebben willen creëren.
De Britse weg
In 2016 ging niet alleen een land met één van de grootste economieën van Europa zijn eigen weg. Het Verenigd Koninkrijk bezit ook wereldvermaarde universiteiten en wetenschappelijke instellingen. Meer nog, het gaat hier om het centrum van de Engelstalige wereld, van een taal en cultuur die de hele globe domineert. In die taal zijn, natuurlijk niet alleen vanaf Britse bodem maar in overweldigende mate ook door de Amerikaanse hegemoon, levensstijlen en denkpatronen naar alle uithoeken van de aarde geëxporteerd.
Die Engelstalige wereld is vanzelfsprekend helemaal geen homogeen geheel. De Engelse taal is zelfs gekaapt door tal van non-native speakers die er tot afgrijzen van vele Britten eigenzinnige versies van ontwikkeld hebben. Zelfs na de brexit blijft de belangrijkste werktaal van de EU ironisch genoeg het Engels, net zoals het ook de verbindingstaal is gebleven in India en andere voormalige kolonies van het Empire. En toch, ondanks die fragmentering van de Engelse taal en wat daarmee gecommuniceerd wordt, vormt ze voor de historische kern van waaruit ze de wereld heeft veroverd een megafoon met een wellicht grotere draagwijdte dan toen het Britse Rijk zowat een vijfde van de landmassa op aarde beheerste.
In die taal wordt nu een groot alternatief verhaal geschreven voor hetgeen dat decennia is kunnen doorgaan voor het enig geldige: de voltooiing van de geschiedenis door een vereniging van alle delen van Europa, voor zover de grenzen daarvan af te bakenen zijn. Het enorme Engelse intellectuele en culturele kapitaal zou er in niet geringe mate toe kunnen aanzetten het spoor van de Europese integratie niet langer als het unieke traject naar de toekomst te beschouwen. Hoe er gedacht en gevoeld wordt over de eigen en unieke rol van naties, staten en volkeren tegenover die van grote verbanden, hoe het belang, de kwaliteiten en de beperkingen van de ene tegenover de andere worden geduid, staat weer ter discussie. Niet alleen de evolutie van handel en financiën, maar niet minder de geschiedenis van ideeën en mentaliteiten is weer een heel nieuw hoofdstuk begonnen. Dat herdenken en herijken zal ook gaan over de manier waarop een economie moet functioneren, omdat economie nu eenmaal weinig anders is dan een cultuurproduct en de veruitwendiging van wat mensen als goed en kwaad benoemen. Vooralsnog echter vormt het Verenigd Koninkrijk met een sinds 2016 sputterende economie en torenhoge inflatie geen aantrekkelijk voorbeeld tot navolging.
Ook de tickets voor de Europese trein van de geschiedenis blijven echter niet onbeperkt geldig.
Maar de brexit kwam er in hetzelfde jaar als waarin Donald Trump voor het eerst tot Amerikaans president verkozen werd. Diens agressieve nationalisme is er aan het begin van zijn tweede ambtstermijn niet gematigder op geworden. Het Amerikaanse imperialisme en de verbijsterende cultuurverschuiving die ermee gepaard gaat, kan via de universele kracht van het Engels nog sterkere geluidsgolven uitzenden dan waartoe de Britten in staat zijn.
Het was ook een Brit, de in zijn tijd beroemde en geachte historicus Lord Acton, die in de tweede helft van de negentiende eeuw geloofde dat de toekomst aan grotere staatsverbanden toebehoorde, zoals het Duitse Rijk dat Bismarck uit de Kleinstaaterei smeedde of het koninkrijk Italië dat na eeuwenlange politieke verbrokkeling tot stand kwam. Kleine landen als Nederland en België hadden reden om zich zorgen te maken, want ze werden afgedaan als overjaarse herinneringen aan een vergane tijd, die niet mee waren met de vooruitgang van een alsmaar grotere concentratie van land en mensen. Toch hebben zij overleefd en zijn grote rijken, zoals dat van Bismarck, verslonden door de tijd. Een alternatief voor die imperia en naar grandeur strevende natiestaten moest een verenigd Europa bieden. Ook de tickets voor de Europese trein van de geschiedenis blijven echter niet onbeperkt geldig. Met de brexit is een zijspoor geopend dat niet louter een aftakking van de hoofdbaan hoeft te blijven. En met het Trump-regime is een ontzagwekkende uitdager van het Europese project aan de einder opgedoemd.
Grens zijn
Wat kan een verenigd Europa daarop antwoorden? Wat tegen haar idealen van internationale uitwisseling en tegen de zelfpromotie van makelaars tussen verschillende culturen alvast wel kan worden ingebracht, is dat het delen van verschillen slechts zin heeft en zelfs maar denkbaar is als er eerst verschillen bestaan. Alleen afzonderlijke culturen kunnen praten met elkaar. Bemiddelen gaat niet zonder substantie. Het was nog een andere Britse historicus, Mark Mazower, die ook in tijden van globalisering en Europese integratie een fundamenteel inzicht uit de negentiende eeuw aan vergetelheid en afwijzing willen ontrukken: dat effectief internationalisme berust op effectief nationalisme.7M. Mazower, Governing the World. The History of an Idea, London (Penguin Books), 2013, p. 424.
Dat inzicht kan helpen om het debat over de nationaal dan wel internationaal te bewandelen wegen enigszins te depolariseren. De Europese Unie lijkt echter net te overleven door vooral niet in te gaan op ideeën over naties en identiteiten. Culturele toenadering blijkt nog steeds niet haar kernactiviteit te zijn, die ontplooit ze daar waar het bij het verdrag van Rome in 1957 allemaal om begonnen was: de economie. En als Europeanen dan toch de basis waarop markt en munt gebaseerd moeten zijn willen benoemen, verwijzen ze nog het liefst naar de christelijk-humanistische waarden en de laatste tijd meer nog naar de Verlichting.
Dat blijven fundamenten van hoe we denken, voelen en zijn. Zolang we er ons maar rekenschap van geven dat ze minder eenduidig uitvallen dan soms te snel en te sloganesk wordt voorgesteld. Onszelf levensbeschouwelijk afgrenzen zal nooit eenvoudig zijn. Onze grenzen letterlijk en figuurlijk vrijwaren evenmin. Maar het poreuze karakter van grenzen kenmerkt Europa wel. Het heeft grenzen, maar is ook een grens. Het besef daarvan geeft mee de contouren aan van wat Europa geweest is en kan zijn.