De in 2017 overleden Nederlandse ambassadeur Coen Stork was in 1988 in Roemenië gestationeerd en maakte Ceauçescu’s grootscheepse dorpensloop van dichtbij mee. In dit artikel vertelt hij hoe West-Europa en hijzelf op deze gebeurtenissen reageerden.
Ceauçescu’s megalomane plan
Tussen 1988 en 1993 werkte ik op de Ambassade in Boekarest. Als nieuweling in Oost-Europa moest ik wennen aan de officiële eufemismen waarmee de Roemeense regering zich bediende. De schone schijn die van de staatspropaganda uitging verhulde de misdaden van de Roemeense dictator Nicolae Ceauçescu. In de laatste achttien jaar van zijn bewind beschouwde hij zichzelf als de eigenaar van Roemenië. Zijn doel – een socialistische heilstaat – wilde hij bereiken met plannen die in de loop van de tijd steeds megalomaner werden. Hij ontzag daarbij niets en niemand. Eén van de onderdelen van Ceauçescu’s socialistische visioen met de meest dramatische gevolgen, betrof de zogenaamde ‘systematisering van het hele land’.
Door drs. Coen F. Stork
Deze systematisering betekende dat de steden moesten worden gesaneerd. Rommelige kernen met oude kerken en kloosters moesten plaats maken voor nieuwbouw van partij- en bestuursgebouwen, cultuurhuizen en dergelijke. In de steden, en vooral in Boekarest, pakte dat als volgt uit: Hongaarse, Duitse en Joodse wijken werden weggevaagd, om van zigeunernederzettingen niet te spreken. De bewoners zochten elders een heenkomen of werden verkocht, zoals de Duitsers tegen 10.000 DM Kopfgeld per stuk aan Bonn. De rest werd verspreid en ondergebracht in woonblokken aan de randen van de steden. Deze woonblokken waren van inferieure kwaliteit maar goed controleerbaar.
Het democratische Westen heeft deze eerste fase van de systematisering, die een groot deel van het culturele erfgoed tot puin maakte, geen strobreed in de weg gelegd. Ceauçescu kwam ‘ons’ toen nog te goed uit als vermeende luis in de pels van Moskou.
De eerste fase van deze systematisering van Roemenië, de stadsverkrachting, werd gevolgd door een tweede fase: De dorpensloop. Zelf kondigde de Conducator deze aan – zij het in andere woorden – in een rede op de Nationale Conferentie van de Voorzitters der Volksraden begin maart 1988. Hij maakte duidelijk dat, na de collectivisatie van de landbouw, nu ook de leefwijze op het platteland aangepakt moest worden. Alle kleine dorpen en lintbebouwing moesten verdwijnen. Van de 13.500 gemeenten die Roemenië telde mocht de helft overblijven. Het was ons, westerse waarnemers, een raadsel hoe Ceauçescu dit wilde uitvoeren. De economische omstandigheden verslechterden namelijk in 1988 zeer snel en het ongelukkige volk raakte langzamerhand uitgeput.
‘Systematisering’ als eufemisme
De neologismen stadsverkrachting en dorpensloop lijken misschien overdreven krachttermen maar zijn naar mijn mening passend voor de benoeming van Ceauçescu’s plannen in deze sector. Niet dat die termen toen al werden gebezigd. Men moest zich behelpen met het officiële eufemisme ‘systematisering’, en ik had moeite om te begrijpen wat daar toch onder verstaan moest worden. Ik vroeg rond, maar niemand kon of wilde er duidelijk over zijn.
De dichter Mircea Dinescu, die toen één van de meest effectieve Roemeense dissidenten aan het worden was, zei mij dat ik uitleg moest vragen aan zijn vriend Pal Bodor, een Hongaarse Roemeen die zich in Boedapest had gevestigd. Zo gezegd zo gedaan; en op 11 en 12 juni ‘88 had ik twee lange gesprekken met hem. Door deze gesprekken met Bodor werd mij meer duidelijk. De systematisering kon een ramp betekenen voor Roemenië. In alle haast heb ik toen een een bericht geschreven voor mijn Ministerie, dat ik een paar dagen later kon laten seinen vanuit onze ambassade in Praag. Het bericht bereikte Nederland net op tijd voor een belangrijke vergadering in Brussel over mensenrechten in Oost-Europa, waar ook Roemenië op de agenda stond.
In het bericht vertelde ik over de informant Pal Bodor uit Boedapest: ‘Aangezien ik niet voor 21 dezer op mijn post terug ben wil ik u reeds thans verslag doen van nadere informatie en indrukken over de systematisering in Roemenië die ik op 11 en 12 dezer opdeed in Boedapest. Naar mijn smaak waren deze uitvoerige gesprekken met een schrijver/journalist, die tot voor enkele jaren chef was van de Hongaarse en Duitse radio en televisie te Boekarest, de meest verhelderende en informatieve die ik tot nu toe had. Daartoe droegen ongetwijfeld bij de zo onvergelijkbaar veel vrijere atmosfeer in het Hongaarse buurland, de politiek bewuste persoonlijkheid van mijn gesprekspartner (Pal Bodor, nu redacteur bij een van de belangrijkste Hongaarse dagbladen) en diens antecedenten, die hem dikwijls in aanraking en in debat hadden gebracht met de eerste rangen van de Roemeense nomenclatura.’
‘Het volk wordt een grondstof’
Het bericht dat ik schreef aan het Ministerie was bedoeld om de mensen in West-Europa ervan te overtuigen wat Ceauçescu van plan was. Ik schreef: ‘De materie is zo nieuw en concrete gegevens erover zo schaars dat een inzicht in en een oordeel over de systematisering zich nog aan het vormen zijn. Alles wijst er echter op dat de ontwikkeling in Roemenië alleen maar ernstiger en onheilspellender is dan wij op basis van de tot dusver doorgesijpelde gegevens vermoeden.’
In vijf punten berichtte ik over de plannen van Ceauçescu:
‘1. De feiten: Er is geen sprake van vrijwillige verhuizing. De boerengezinnen worden met geweld uit hun hofsteden gezet en overgebracht naar primitieve vier etage blokkendozen van flats zonder eigen badkamers, toiletten of ander watertoevoer (en dus ook zonder centrale verwarming) . Deze faciliteiten zijn slechts op de binnenplaatsen te vinden. De flatblokken zijn wél goed geschikt voor het aanbrengen van centrale afluistersystemen.
2. Het geproclameerde motief – de vergroting van het landbouwareaal – is slechts een façade. De ineenzakkende economie en infrastructuur maakt dat het bestaande areaal op geen stukken na meer optimaal productief gemaakt kan worden. Bovendien worden door Ceauçescu zelf de werkelijke motieven steeds duidelijker aangegeven: Politieke en sociale homogenisering en beheersbaarheid van het gehele volk. Op buitenlands politieke gronden is de Conducator minder openlijk over andere, maar niet minder belangrijke motieven: Het opbreken van de Hongaarse en Duitse minderheden, het bevestigen en nog verder verstevigen van de volledige alleenheerschappij van hemzelf en zijn vrouw.
Het volk wordt een grondstof waaraan het echtpaar Ceauçescu elke gewenste vorm kan geven.
3. De gevolgen voor de plattelandsbevolking zijn desastreus. De versnippering van de traditionele collectiviteiten vernietigt hun cultuur en waarden. Nog bestaande onafhankelijkheid – en potentieel toekomstige democratische kernen – worden vervangen door het leven in een kazerne waar gemeenschappen zijn uiteengerukt en niemand zijn buren meer kent. Geestelijke vervreemding zal hoogtij vieren. Roemenië zal een land van binnenlandse emigranten worden, ten prooi aan terrorisering. het zal vele decennia duren voor dit ontwortelde volk een schijn van identiteit, cultuur en zelfrespect zal kunnen hervinden.
Het volk wordt een grondstof waaraan het echtpaar Ceauçescu elke gewenste vorm kan geven.
4. Het bewijs van motieven van de systematisering volgt uit de uitspraken van Ceauçescu. Het bewijs van de gevolgen zou in normaler maatschappijen te vinden zijn in sociografische studies, zoals die bijvoorbeeld wel in Polen en Hongarije te vinden zijn. in Roemenie is echter de sociologie twintig jaar geleden afgeschaft. Het toenemende alcoholisme en criminaliteit en het effect op algemeen cultureel en beschavingsniveau is daarom moeilijk aan te tonen. Deze ‘nieuwe mens’, het slachtoffer van Ceauçescu’s systematisering, zal zich nergens meer voor verantwoordelijk voelen. Hij wordt immers geleefd.
5. behalve directe politieke belangstelling in Westelijke, Europese of wereldfora zou deze situatie meer aandacht moeten hebben van onze media en ‘technische’ sectoren als kerken, architecten en stedelijke planningsdeskundigen. Wellicht zouden delegaties of vertegenwoordigers van die groepen althans kunnen trachten toegang te krijgen ter waarneming van wat er aan de hand is. Dit geldt uiteraard ook voor delegaties uit Nederland.’
Reacties uit het buitenland
Deze noodkreet van mij aan de Nederlandse minister had niet genoeg effect. Meer uitwerking zou een dergelijk bericht uit Boekarest hebben als het van alle E.G.–ambassades gezamenlijk kwam. Voor zo’n bericht, van politiek belang, was consensus vereist. Met onverschilligheid inzake mensenrechten van enkele vooral Zuid-Europese collega’s was die niet makkelijk te bereiken. En nota bene mijn Franse collega Le Breton – in principe beter ingevoerd dan één van ons – waarschuwde ervoor in de ‘Hongaarse val’ te lopen. Het was waar dat de Hongaarse overheid veel lawaai maakte over de acties van Ceauçescu en die uitlegde als anti-Hongaarse politiek. De Franse collega wilde er nog niet aan dat Ceauçescu’s project echter niet alleen tegen de Hongaren, maar tegen het hele Roemeense volk was gericht. Pas toen onze actieve Britse collega hem bij de verdwijnende dorpjes Ciofliceni en Vladiceasca tussen Boekarest en Snagov liet zien hoe de Roemeense boeren hun eigen boerderijtjes moesten afbreken en met tranen in hun ogen om brood vroegen, ging de de Franse ambassadeur om. De Duitse ambassadeur durfde zich aanvankelijk niet uit te spreken tegen de plannen van Ceauçescu, omdat hij represailles tegen de Duitse minderheid in Transsylvanië wilde voorkomen.
Veel ambassadeurs bevonden zich niet op het platteland, maar ook in de stad konden we de ontwikkelingen duidelijk zien. Ik volgde de voortgaande verwoesting in het centrum van Boekarest en net buiten de stad zo goed mogelijk en toonde het aan de spaarzame bezoekers uit Nederland, zoals europarlementariër May Weggen en journalisten van Elseviers Weekblad. Effectief was daarbij een bezoek aan het boerderijtje van onze ambassade-tuinman, de kleine krasse Gusti, in Otopeni bij het vliegveld. De angst voor de steeds dichterbij komende bulldozers was voelbaar. Gusti is later in een woonblok in Boekarest gestorven. Ook was het treffend om op een binnenlandse vlucht van boven in het nieuwe akkerland nog duidelijk de omtrekken in steengruis van de oude boerderijen te zien.
Nog steeds ging het met horten en stoten maar eindelijk begon het bij de West-Europese regeringen te dagen dat Ceauçescu’s Roemenië een verloren zaak was waarmee men zich beter niet langer kon afgeven. De eerste werkelijk kritische publieke verklaringen van EEG en NAVO doken op. In België werd de zeer betrokken stichting ‘Opération Villages Roumains’ opgericht. Deze organisatie vroeg aandacht voor het probleem van het Roemeense platteland en bestaat nog steeds. Tegenwoordig zijn er vier of vijf dependances in West-Europa en houdt de organisatie zich bezig met ontbossingen, ecologie, toerisme en educatie.
Pas toen onze actieve Britse collega hem bij de verdwijnende dorpjes Ciofliceni en Vladiceasca tussen Boekarest en Snagov liet zien hoe de Roemeense boeren hun eigen boerderijtjes moesten afbreken en met tranen in hun ogen om brood vroegen, ging de de Franse ambassadeur om.
Intern verzet
Ook intern kwamen de protesten los. Er waren geruchten van verzet in een dorp in het Noorden. Doina Cornea, een frêle docente Frans uit het Transsylvaanse Cluj, stuurde in juli 1988 een open brief aan Ceauçescu die mede werd ondertekend door 27 anderen uit haar streek. Haar brief was een vlammende aanklacht tegen het plan tot ‘systematisering der dorpen’ en mede een oproep tot solidariteit aan ‘persoonlijkheden in het Westen’. Deze tekst werd begin september uitgezonden over Radio Free Europe, de voornaamste nieuwsbron voor de Roemenen.
Enig effect leken binnenlands protest en buitenlandse druk wel te hebben. Het Roemeense Ministerie van Buitenlandse Zaken beijverde zich om ons in een diplomaten-excursie uit te leggen dat het allemaal zo goed bedoeld was en die dorpensloop wel meeviel. Er leek enige vertraging te komen in de systematisering. Vanwege de kritiek of door de kosten? Wie zal het zeggen.
Niet het interne verzet tegen de dorpensloop, maar de revolutie van 1989 maakte een definitief einde aan de ‘systematisering’. Het project van Ceauçescu werd niet afgemaakt, omdat de leider zelf samen met zijn vrouw Elena na de verschijning voor een volkstribunaal werd doodgeschoten.
De zee van bouwkranen in het centrum van Boekarest bewoog niet meer. De pompeuze vlaggepiek bovenop het gedrocht van Ceauçescu’s paleis werd verwijderd. Overal begonnen de bouwmachines weg te roesten en vielen de eerste gevelblokken van de half-afgemaakte gebouwen naar beneden. Op het land waren de vernederde boeren er snel bij om hun oude grondbezit met paaltjes te markeren en begonnen ze met de moeilijke en kostbare wederopbouw.
Conclusies
Over het geheel genomen kan men zeggen dat de ommekeer voor vele steden – mede door West-Europese onverschilligheid – tien of vijftien jaar te laat is gekomen, maar dat de val van de Ceauçescus de landelijke bevolking toch nog voor een nekslag heeft behoed. De totalitaire geschiedenis in Roemenië heeft diepe wonden achtergelaten en geestelijke en politieke verwarring veroorzaakt. Veel van die geestelijke verwarring bestaat nog steeds in Roemenië. Een goed voorbeeld daarvan is wat mij betreft de acceptatie en het gebruik van het symbool van de stadsverkrachting: Ceauçescu’s paleis in het centrum van Boekarest. Dit vreselijke bouwwerk was tijdens de opstand van 1989 nog lang niet af. Toen heeft het nieuwe democratische Roemenië het laten afweten: men heeft het paleis voltooid en bestemd tot Huis van het Parlement. Dit is mijns inziens een substantiële bijdrage tot continuering van de verwarring der geesten waaraan het Roemeense volk tijdens het communistische bewind ten prooi was gevallen. Niet alleen in Boekarest, maar ook in provinciale hoofdsteden zijn de resten van de systematisering nog steeds aanwezig. Het is in deze Roemeense steden te zien hoe de harten eruit zijn gerukt.