Rood zou het plein moeten zijn. Rood als rozen
voor een held. Maar het plein verzwijgt zijn kleur.
Pleinen zijn magische cirkels. Archimedes tekende ze
in het zand. Hier ligt nu sneeuw wit en koud
op de straatkeien en de berenmutsen.
Ook de dranghekken zijn wit en koud.
Het Mausoleum is een zigzaggende duisternis
van onverlichte gangen. Hoe kostbaar is een dode?
Ontregeling is een beproefd wapen. Stel
dat we hem willen kapen! Pas aan het eind
brandt licht. Ik zie twee soldaten, wachters
in een kamer zonder uitzicht.
Onder de grote glazen stolp ligt Lenin. Ver
van zijn beeltenis in steen. Zijn dunne huid is gelig,
maar in ’t koude licht lijkt hij wit als het plein buiten.
Het gekrompen vuistje stijf geheven. Koppige ouderdom.
Ik sta met hem oog in oog in een soort koude naoorlog.
‘Wordt Bush straks ook gebalsemd?’
grinnik ik tegen mijn reisgenoot.
‘Njet!’ tikt Lenin tegen de ruiten.
‘Still!’ sist een stem in uniform.
Jana Beranová