Honderd jaar Trianon, honderd jaar Hongaarse kindertreinen

Geschatte leestijd: 7 minuten

Op 6 en 7 februari 2020 vond in de Sint Annakapel te Kampen een conferentie plaats onder de titel ‘De kindertreinen en verder – Culturele, religieuze en politieke betrekkingen tussen Hongarije en de Lage Landen’. Zowel de Hongaarse ambassadeur in Nederland als de Nederlandse ambassadeur in Hongarije was daarbij aanwezig.

Door Stefan van der Poel

Honderd jaar eerder arriveerde de eerste kindertrein in Nederland uit het door oorlog en armoede geteisterde Hongarije. Op 8 februari 1920 was deze trein vanaf het Ooststation (Keleti Pályaudvar) in Boedapest naar Nederland vertrokken. In de trein zaten 260 meisjes en 340 jongens tussen de zes en veertien jaar oud die een half jaar of langer naar Nederland gebracht om aan te sterken. In totaal werden er gedurende de jaren twintig zo’n 28.000 Hongaarse kinderen voor een half jaar of langer naar Nederland gebracht om aan te sterken. Een groep van circa 3.000 kinderen zou niet naar Hongarije terugkeren.

De Hongaarse kindertreinen

Op de eerste dag van de conferentie werd een tweetalig boek gepresenteerd, in het Hongaars en het Nederlands, waarvan de Nederlandse titel luidt: De Hongaarse kindertreinen. Een levende brug tussen Hongarije, Nederland en België. Het kwam tot stand in nauwe samenwerking met de vakgroep Nederlands aan de Eötvös Lorand Universiteit in Boedapest. Twee jaar eerder vond aan deze Hongaarse universiteit over dit onderwerp eveneens een conferentie plaats met een tentoonstelling. Daarbij hoorde een (tweetalige) catalogus met als Nederlandse titel De kindertreinen. Voorwerpen en herinnering. Beide boeken, die fraai zijn uitgegeven, geven veel informatie over de huidige stand van onderzoek naar deze Hongaarse kindertreinen in de Lage Landen.

Hongaarse kinderen vertrekken met de kindertrein naar Nederland
vanaf het Ooststation te Boedapest 
(Bron: BTM-Kiscelli Múzeum)

Nakomelingen

In Kampen waren vele nakomelingen van deze Hongaarse kinderen uit Nederland en België aanwezig. In de pauzes werd er druk kennisgemaakt en werden ervaringen en herinneringen uitgewisseld. Ook mijn oma was destijds één van de kinderen die vanuit Boedapest per trein in Nederland arriveerde. Vermoedelijk zat ze in de trein die op 22 oktober 1920 met 519 andere kinderen aankwam. Ze was toen negen jaar oud en werd ondergebracht bij een katholiek kruideniersgezin in het Westland, onder Den Haag. Na een half jaar keerde zij terug, maar toen haar vader aan tbc overleed, kwam ze opnieuw per trein naar Nederland en bleef ze bij haar pleeggezin. Ze trouwde uiteindelijk op aanraden van haar pleegmoeder met zoon Piet, die in de loop der jaren eigenlijk een broer voor haar was geworden. Het contact met haar moeder en zus in Boedapest bleef bestaan; regelmatig werd er naar Boedapest gereden en een enkele keer kwam moeder en zus naar Nederland.

Verdrag van Trianon

Nederland nam in het interbellum niet alleen kinderen uit Hongarije op; ook duizenden Belgische, Duitse en Oostenrijkse kinderen werden opgevangen. Tegen het einde van de Eerste Wereldoorlog was de armoede in genoemde landen schrikbarend groot. Er was gebrek aan de meest elementaire levensmiddelen, aan woonruimte, aan medicijnen. Vaders ontbraken veelal: ze waren omgekomen in de strijd of moesten verder door het leven als oorlogsinvaliden. Het leven werd ook ontwricht door: massawerkloosheid, revoluties, vluchtelingenstromen en vredesdictaten waarbij grote gebiedsdelen verloren gingen. Bij het Verdrag van Trianon (1920) werd het grondgebied van het Hongaarse koninkrijk teruggebracht tot een derde van zijn oorspronkelijke omvang. Veel Hongaren uit de verloren gebiedsdelen trokken daarop naar de hoofdstad waardoor de woningnood alleen maar groter werd en mensen massaal in onverwarmde treinwagons werden ondergebracht.

De Lage Landen

Nederland was in vergelijking met deze landen een ware idylle. Het land was in de oorlog neutraal gebleven, er was voldoende te eten en de economie had nauwelijks geleden onder de oorlogsperikelen. Al met al vormde Nederland een logische bestemming voor kinderen om aan te sterken. De meeste kindertreinen uit Hongarije arriveerden in Nederland tussen 1920 en 1924. De treinen in België arriveerden enkele jaren later, vanaf 1924. Rond dat jaar zochten katholieke organisaties in Nederland contact met de zuiderburen. Vanaf 1924 werden in België in vier jaar tijd ruim twintigduizend kinderen opgenomen, hoofdzakelijk in Vlaanderen. Maar eind jaren twintig was de situatie in Hongarije enigszins genormaliseerd en reden er ook geen kindertreinen meer naar België. Eind 1930 arriveerde daar de laatste kindertrein. In totaal zou tachtig procent van de Hongaarse kinderen die met treinen naar het buitenland werden vervoerd in de Lage Landen terecht komen. De overige twintig procent werd verdeeld over Zweden, Zwitserland en Groot-Brittannië. Terugkijkend is dit een indrukwekkende prestatie.

Naar België gingen vrijwel uitsluitend katholieke kinderen en daar was de gehele organisatie ook in handen van de katholieke kerk; in Nederland werd duidelijk onderscheid gemaakt tussen protestantse en katholieke kinderen. Het was niet de bedoeling dat een katholiek kind bij protestantse pleegouders werd ondergebracht of een protestants kind bij katholieke pleegouders. De zuilen stonden in die tijd nog fier overeind.

‘Wij arme, beroofde, gekwelde Hongaren’

Met de kindertreinen reisde onherroepelijk ook de Hongaarse politieke situatie mee het land in. De toestand in het land moest duidelijk gemaakt worden, aan de pleegouders, aan de politici. Daarbij hoopte Hongarije ook op buitenlandse steun om het gedane onrecht van Trianon te herstellen. In de catalogus De kindertreinen. Voorwerpen en herinnering staan mooie voorbeelden hoe Trianon en de ellendige situatie van de Hongaren in Nederland voor het voetlicht werden gebracht. Zelfs in een op het eerste gezicht onschuldig taal- en grammaticaboekje voor de pleegouders, De vlugge Hongaar van Sándor Széll uit 1923, is het gedicht van Andor Kozma (1861-1933) ‘Het Hollandsch hart’ integraal overgenomen. De laatste strofe van dit gedicht is tevens afgebeeld op het Hongaarse gedenkraam dat bij het 25-jarig regeringsjubileum van koningin Wilhelmina in 1923 van Hongaarse zijde werd overhandigd. In het raam, dat in Paleis Noordeinde hangt, wordt de koningin (in Friese klederdracht) omringd door Hongaarse kinderen. Verder staan onderaan twee historische taferelen afgebeeld: admiraal De Ruyter die in 1676 Hongaarse protestanten van de galeien bevrijdt en de Hongaarse vorst Rákóczi II die in 1704 Nederlandse gezanten ontvangt. De bewuste strofe luidt als volgt:

‘Gij Hollanders! Overwinnaars der zee, / Die land maaktet en land kondt behouden, / Gij zijt groot, niet in getal, maar van hart, / Gij zijt helden te land en ter zee! / Trouw en sterk van hart en gemoed, / En wij op wie Uw goedheid afstraalt, / Wij begroeten U en huldigen U, / Wij arme, beroofde, gekwelde Hongaren.’

Het woord ‘beroofde’ verwijst natuurlijk naar het Verdrag van Trianon. Geregeld werd koningin Wilhelmina overigens aangeduid als de ‘moeder van de Hongaren’. Het Nederlandse koningshuis had in Hongarije een zeer goede naam. Dat Wilhelmina hoogstpersoonlijk op het station stond om de Hongaarse kinderen te begroeten en ontvangen, droeg ook bij aan deze reputatie.

          In 1925 gaf de Nederlandse diplomaat Henry J. van Noppen een fotoboek uit waarvan de opbrengst ging naar de universiteit in Boedapest om zo studenten in Nederland te laten studeren. Ook hij laat zich daarin uit over Trianon: ‘Hoe is het eens zoo uitgestrekte land niet na den vrede van Trianon binnen zeer enge grenzen teruggebracht.’De Nederlandse journalist en literair vertaler A.G.M. Abbing, die Hongarije in de jaren twintig en dertig meerdere keren bezocht, is in zijn boekje Het drama van Trianon (1931) nog explicieter in zijn afkeer. De situatie van de Hongaren zou ‘ondraaglijk’ zijn en het verdrag diende zo snel mogelijk te worden gewijzigd. W.C.A. baron van Vredenburch die voorzitter was van het Centraal Comité voor noodlijdende Hongaarsche Kinderen kiest in zijn boek Hongarije en de Hongaren (1936) eveneens duidelijk positie. Hij spreekt over het verdrag als een ‘verminking’ en toont een kaart van Hongarije voor en na Trianon.

Het zogenaamde ’Hongaarse raam’ (1923) in het Paleis Noordeinde, gemaakt na het ontwerp van de kunstschilder Sándor Nagy in het atelier van Miksa Róth in Boedapest, onder leiding van László Gyermek (Koninklijke Verzamelingen Den Haag, objectnummer MU/13131)

Katholieke naastenliefde in Vlaanderen

In de catalogus ontbreken dergelijke voorbeelden van publicaties in België. Het zou interessant zijn te onderzoeken of een dergelijke afkeer van Trianon ook in België is terug te vinden ten tijde van de kindertreinen. België behoorde tijdens de Eerste Wereldoorlog immers tot de tegenstanders van Hongarije en was druk doende het eigen grondgebied te vergroten ten koste van Duitsland en Nederland. (Uiteindelijk zou de uitbreiding beperkt blijven tot een stukje Duitsland: Eupen-Malmedy en Sankt Vith.) Vermoedelijk bestond er in België maar weinig begrip voor de gevoelens van verraad omtrent het Verdrag van Trianon. Ook zal men minder onder de indruk zijn geweest van de Hongaarse oorlogsellende: die ellende had men immers zelf ook aan den lijve ondervonden. De overheersende motivatie om toch op grote schaal Hongaarse kinderen op te vangen moet daarom een andere zijn geweest. Mogelijk was het bovenal een kwestie van katholieke naastenliefde, wellicht vermengd met de angst dat deze katholieke kinderen anders aan het communistische gevaar waren overgeleverd dat vanuit het oosten dreigde en dat al even aan de macht in Hongarije had mogen ruiken. Opvallend is in ieder geval dat de katholieke kerk in Vlaanderen – veruit de meeste kinderen kwamen in Vlaamse gezinnen terecht – een zeer actieve rol speelde. Aanvankelijk was de Belgische overheid zelfs niet op de hoogte gebracht van de aankomst van de eerste kinderen. Zij arriveerden in 1923 in Tilburg en werden vervolgens van daaruit met auto’s clandestien over de grens naar Turnhout gesmokkeld. Een andere verklaring voor juist deze Vlaamse steun en inzet zou kunnen voortkomen uit het gevoel van gedeeld slachtofferschap. Veel Vlamingen herkenden zich ongetwijfeld in het gevoel tekort te zijn gedaan. Net als de Hongaren streden ook zij voor hun voortbestaan, zij het in hun geval tegen de dominantie van de Franstaligen.

Honderd jaar Trianon – Honderd jaar kindertreinen

Het komende jaar zal er vanuit Hongarije vermoedelijk veel aandacht worden gevraagd voor het ‘Verraad van Trianon’ dat honderd jaar geleden plaatsvond. Hongaarse politici zullen trachten dit jubileum te koppelen aan het Hongaarse slachtofferschap en het onrecht dat hen door de buitenwereld is aangedaan. En ongetwijfeld zal de regering Orbán een parallel proberen te trekken met de kritiek vanuit Brussel op de ondemocratische maatregelen in het land. De (gespeelde) verontwaardiging zal groot zijn en verwijten zullen over en weer vliegen.

Het zou daarentegen constructief en inspirerend zijn de aandacht te verleggen naar de kindertreinen. Mensen die niets van het land wisten en de taal niet begrepen, vingen destijds onbaatzuchtig Hongaarse kinderen op. Honderd jaar geleden werden op deze wijze transnationale banden gesmeed en grenzen geslecht. Dergelijke uitingen van solidariteit spreken nog altijd tot de verbeelding. In Kampen werd hiervoor alvast een mooie voorzet gegeven.

+ Maarten J. Aalders, Gábor Pusztai en Orsolya Réthelyi red., De Hongaarse kindertreinen. Een levende brug tussen Hongarije, Nederland en België (Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2020) € 20,-

+ Maarten J. Aalders en Orsolya Réthelyi, red. De ‘kindertreinen’-Voorwerpen en herinnering. Tentoonstellingscatalogus bij de workshop Migratie, literatuur en identiteit. De ‘kindertreinen’ tussen Hongarije, Nederland en Vlaanderen in de eerste helft van de twintigste eeuw. Cahiers voor Neerlandistiek 9. (Boedapest: ELTE BTK, de Lage Landen-Hongarije onderzoekscentrum voor Culturele Transfer, 2018) € 10,-

Stefan van der Poel
Over Stefan van der Poel 22 Artikelen
Stefan van der Poel is universitair docent bij de vakgroep Geschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zijn belangstelling gaat vooral uit naar de Joodse en Midden-Europese geschiedenis. In 2004 promoveerde hij op Joodse stadjers. De joodse gemeenschap in de stad Groningen, 1796-1945.