In de voetsporen van Herta Müller

Het huis waar Herta Muller opgroeiden (foto: Werner Pieterse)
Geschatte leestijd: 5 minuten

De volgende etappe van mijn literaire reis van de Zwarte Zee naar de Noordzee bracht me op een stralende mei-ochtend in de Roemeense Banaat. In Niederungen/Lage streken geeft Herta Müller (1953) op onvergetelijke wijze taal aan het dorpsleven in haar geboortestreek. Een impressie uit haar geboortedorp Niţchidorf. 

Door Werner Pieterse

De bus van die dag stopt bij de enige halte op de kruising. Van de vijf passagiers stap ik als enige uit. Het is nog vroeg in het dorp. De zon staat laag en werpt lange schaduwen. De bus laat een diepe stilte na. Hanen kraaien, een paar honden blaffen, een verre koekoek roept. Langs kaarsrechte straten staan de vierkante huizen, roze, geel en vaalgroen gekalkt op gelijke afstand van elkaar. Sommige zijn grijsgrauw gelaten. De rolluiken aan de straatzijde zijn gesloten, net als de deuren naar het erf. Achter de schuttingen bloeien fruitbomen. Jong, frisgroen blad staat in de voren. Katten op de schutting, honden aan de ketting. Dit is geen dorp, maar een kudde huizen die tussen de heuvels grazen. ’s Zomers wordt het hier onbehaaglijk mooi en waait  de hitte van over de vlakte de huizen in; ’s winters verdwijnt het landschap en kruipt de dag met moeite uit de sneeuw. Tijdens herfstdagen vullen aan geelzucht lijdende populieren de straten met hun blad. Maar nu is het mei; het dorp is mooi wild en leeg als de eenzame stranden van de Zwarte Zee. Niet ver van de bushalte staat de Katholieke kerk. Hij is dicht. In de berm hangt Jezus te slapen. Tegenover de ingang, aan de overkant van de straat, een oorlogsmonument. Vanaf het terras van de dorpswinkel kijken mannen vanonder grote groene parasols van het plaatselijke biermerk (ciuc – încă una şi mă duc!) iedere landbouwmachine, tractor en auto na. Hoe jonger de boeren aan het stuur, des te groter de machines onder hen. Sinds de asfaltering, alweer jaren terug, rijden ze te hard om nog te kunnen groeten. Zulke grote lichamen en zo’n kleine motor zei de buurman al bij het zien de vrachtwagen van Herta’s vader. Op de kruispunten van de straten staan eeuwenoude waterputten te wachten op iemand die de roestige kettingen losmaakt en de emmer met een kundige worp de diepte in slingert om als vanouds de schapen te drenken en de kruiken te vullen. Hoog boven de huizen nestelen de ooievaars in een kluwen van draden op betonnen elektriciteitspalen. Klepperend staan ze in hun nesten. 

Niţchidorf (foto: Werner Pieterse)

De geschiedenis begint hier opnieuw als de Habsburgse keizer Karel VI (1685-1740) na eindeloze oorlogen vrede sluit met de Turken. Hij en zijn opvolgers besluiten daarop het verwoeste, ontvolkte, maar nog altijd vruchtbare land te bestemmen voor Duitstalige kolonisten. Zo vult de Banaat, de nieuwe uithoek van het Keizerrijk in het zuiden van de Pannonische Tiefebene, zich in de decennia na de oorlog met verarmde boeren, verbannen criminelen en gelukszoekers. In de ruige, overwoekerde moerasvlaktes wacht hen een zo mogelijk nog zwaarder leven dan “thuis”. Maar ondanks de ziektes en de honger blijft de grond overvloedige oogsten beloven. Jaar na jaar groeien de dorpen en steden de vlakte in. In het Jaar Onzes Heren 1850 telt het naar graaf Christof Von Niczky (1725-1787) vernoemde Niţchidorf dertienhonderd Duitsers, negentien Hongaren, elf Slaven en vijf Joden. Vijftig jaar later, aan het begin van de nieuwe eeuw komt het spoor. De tijd van de arme keuterboeren is dan allang voorbij. ‘Ein Völkergemisch im südöstlichen Teile des Landes (dem ehem. Banat) wo neben Deutschen, Serben, Rumänen, Magyaren, Slowaken, Bulgaren, Böhmen und Armenier wohnen’, schrijft mijn Baedeker’s Handbuch für Reisende Östereich-Ungarn (Leipzig, 1907).

De Duisters zijn hier nu een handvol na vertrokken, maar het oorlogsmonument staat er goed bij. 1914-1918. Het telt zevenenzeventig voornamen en vijfentwintig achternamen. Metzger, Müller, Köhl… ‘Lebt wohl ihr gebliebenen Brüder/ im Jenseits sehen wir uns wieder’. De helden van de oorlog dertig jaar later hebben geen monument, maar een steen bij de ingang van de begraafplaats aan de rand van het dorp: “Zum gedenken der Gefallenen und Vermissten 1941-1945 und in der Ferne Verstorbenen (1945-1949)”. Achter de steen met de sobere plaquette liggen de dorpelingen die wel een graf kregen. Duitsers rechts, Roemenen links. De graven van de boeren met marmeren kruizen, die van de knechten van blik, de dienstbodes van zwart hout. Zo kun je op het kerkhof, als er een dode wordt begraven, zien of zijn voorouders, die in het dorp voorzaten worden genoemd, heren of knechten waren. Schuchter kijkt  Matthias Müller (1903-1929) me aan. Hij heeft als vele anderen een portret op het witstenen kruis. Waar, wanneer en door wie zal de foto zijn gemaakt? Aan het einde van de begraafplaats is een kleine kapel met een luidklok, geschonken door een notabele.  

Niţchidorf (foto: Werner Pieterse)

De Duitse troepen werden hier, zoals in zoveel Duitstalige streken,  in 1941 binnengehaald als bevrijders. Plotseling opende zich een nieuwe wereld, vol hoopvolle taal en heldendom. Herta’s vader is zeventien jaar oud als hij zich aansluit bij de Waffen SS. In 1943 verlaat hij voor het eerst in zijn leven de vlakte waar hij is geboren. Pas na jaren krijgsgevangenschap keert hij terug. Herta’s moeder wordt in 1945 met ieder ander die kan werken op last van Stalin gedeporteerd naar werkkampen in de Sovjet Unie. De Duitsers zijn de bevrijders wel wat verschuldigd is de gedachte. Wie in 1949 levend terugkeert, vindt een ander land. In naam van de Arbeidersstrijd en de Wereldrevolutie is het land dat geslacht op geslacht door de boeren is bewerkt onteigend. Aan de horizon verrijzen fabrieken, boeren worden te werk gesteld in landbouwcoöperaties Over het verleden moet worden gezwegen. Angst groeide vast in ouders en kinderen. Enkele woorden onthullen een wereld aan verdriet en haat. De buurvrouw is maar drie dagen getrouwd geweest. (…) Ik wachtte elke avond of hij op het raam zou tikken, zegt ze. Haar stem is krachteloos van zo veel vanzelfsprekendheid. Haar gezicht verandert niet. Deze ogen heeft ze ook als ze over het weer praat.  Alleen na genoeg drank komt het verleden in oude strijdliederen weer boven. Drei Kameraden, die zogen ins Leben hinaus. Bij Hinaus wordt vaders stem heel hard en hij wijst door het raam naar buiten. Vader heeft zijn gezicht, heeft zijn ogen, heeft zijn mond, vader heeft zijn oren vol met zijn eigen ruwe lied. Vader is een diepbedroefd dier. Landloos geworden, rijdt hij de kalveren van de coöperaties naar het slachthuis in de stad, terwijl moeder met bezems en borstels het hele huis schoonhoudt.  

Er is een foto, genomen voor het huis, verderop in de straat. Moeder kijkt met een amper zichtbaar ironisch trekje om haar mond de lens in. Vader kijkt stuurs, zijn hand in een vuist. Herta staat in het midden, iets voor haar ouders. Ze heeft twee vlechten met strikken, een lok is ontsnapt aan haar strakke naar achter gekamde haar. Vader staat rechts van haar. Hij draagt een donker pak met glimmende zwarte schoenen. Moeder, links van haar is bijna net zo lang als zijzelf. De rok van haar moeder is langer en donkerder dan die van haar, misschien wel gekleurd, maar de foto is zwart wit. Ook moeders schoenen zijn zwart. De plooien van Herta’s jurkje vallen tot net boven haar knie. Zij heeft als enige witte schoenen. Ze staat stram, met overstrekte benen. Ook haar gezicht staat gespannen. Het moet 1965 zijn, misschien 1966. Een paar jaar voor Herta naar het gymnasium in Timişoara/Temschburg gaat. In de Socialistische Republiek is na de dood van Gheorghe Georghiu-Dej (1901-1964) een zekere dooi ingetreden, maar in dit dorp word je oud geboren, wie jong wil zijn moet naar elders.  

Cursieve zinnen zijn soms letterlijk, soms enigszins aangepast afkomstig, uit: Niederungen (1984) – vertaald als Lage Streken en Mein Vaterland war ein Apfelkern (2014).