Max Blecher over ziekte en sanatoria
De Roemeense schrijver Max Blecher (1909-1938) bracht het grootste gedeelte van zijn leven in sanatoria in Frankrijk en Roemenië door. Een introductie.
Al een paar jaar ligt de Zauberberg te wachten op een stapel te herlezen boeken. Ooit, jong en pretentieus, worstelde ik me met Hans Castrop door de sanatoriumdagen in Davos. Ook al geloof ik niet dat ik toentertijd veel van het boek begreep, iets van de magie ervan is blijven hangen. Beelden van de eetzaal, het berglandschap, het eindeloze geconverseer tijdens de wandelingen kwamen weer tot leven toen ik onlangs het werk van Max Blecher, de ‘Roemeense Hans Castrop’ las.
Door Werner Pieterse
Twee van de drie boeken die Max Blecher in zijn korte leven (1909-1938) schreef, spelen zich af in sanatoria, waar hij van 1928 tot 1934 verblijft: Berck sur Mer in Normandië, Leysin even ten zuiden van Montreux en Techirghiol aan de Zwarte Zee bij Constanța. Daar stopt de overeenkomst met Hans Castrop en zijn Toverberg. Voor Max Blecher is het sanatorium geen plaats waar gefilosofeerd wordt over het Europese Avondland, maar een plek waar een smerige ziekte de dood tot een dagelijkse realiteit maakt. Nergens wordt dat ziek-zijn of het sanatorium een beeld voor iets groters. Dit ís de werkelijkheid, het rauwe zinloze ziek-zijn en het pijnlijke betekenisloze sterven. Hij is doodziek en in voortdurende ondraaglijke pijn aan bed geluisterd schrijft hij nu eens in heel heldere transparante taal, dan weer in bijna hallucinerende beelden. Alsof hij in zijn taal vecht met het leven zelf, tegen zijn dood inschrijft. Aan de grens van het leven, dichtbij de dood doet ieder woord er toe. ‘Familiar words are invalid at certain depths of the soul’. (31)
Ik las Blecher tijdens het hoogtepunt van de Corona-crisis. Er werd toen volop geduid. Bezwerende slogans verschenen op de matrix borden en in werden eindeloos herhaald Nieuwspoort: ‘Alleen samen etc…’ Vaak werd ook literatuur genoemd, die de meer geschoolden onder ons inzicht zouden kunnen geven in wat ons overkwam. De Zauberberg inderdaad, Saramago’s Stad der Blinden, De Pest van Camus. Dominees beklommen als Job’s vrienden de kansels om zin te geven, te duiden, uit te leggen en te verkondigen. De dagen van Corona zijn inmiddels voorbij verklaard, maar nog steeds leven duizenden met de ernstige gevolgen van de ziekte. Het werk van Blecher behoedt je in de directheid voor te snelle uitspraken over wat mensen doormaken in isolement; voor slordige taal die te snel suggereert dat we iets begrijpen van leven aan de grens van de dood of van sterven in pijn en eenzaamheid of nog erger, van perspectief daar voorbij. De ziekte, de dood heeft geen enkele zin of betekenis. Blechers boeken leggen, zoals alleen echte grote literatuur kan doen, de lezer oog in oog met die werkelijkheid het zwijgen op.
Max Blecher groeit op in een welgestelde Joodse familie in het Roemeense Roman, een stadje in het Noordoosten van het toenmalige Koninkrijk Roemenië. Net als in de hele regio was er in Roman, een grote Joodse bevolking met een bloeiend cultureel en religieus Joods leven. Net als zijn vriend, Mihail Sebastian (1907-1945), en later de dichter Paul Celan (1920-1970), is de Joodse wereld in een uithoek van Europa Blecher te benauwend. In 1928 vertrekt hij via Bukarest naar Parijs om medicijnen te gaan studeren. Daar debuteert hij in 1930 met een aantal ‘penoefeningen’ voor een avantgardistisch tijdschrift. Hij is dan al ziek. Kort na aankomst wordt, net als bij de hoofdpersoon Immanuel in Scarred Hearts, tuberculose aan het ruggenmerg vastgesteld. De goedgemutste dokter velt het oordeel en raadt Immanuel een verblijf in Berck aan: ‘(…) it’s not on the map. It’s a little beach, lost among the dunes, a little sea town where patients like yourself come from all over the world to take the cure. They spend their time lying on their backs, in body casts, but they lead absolutely normal lives. They even go out in carriages, you know, special carriages drawn by horses or donkeys, in which they can lie flat on their backs.’ (11) De daaropvolgende hoofdstukken vertellen over de wanhopige pogingen van Immanuel en de overige sanatoriumbewoners om dit ‘normale leven’ vorm te geven. Een ‘supremely ironic form of heroism’ zoals vriend Quitonce het noemt (84). Overal is de dood. In het geschreeuw uit de kamers, de dreiging van de operaties, de machteloosheid van de in gipsen korsetten verpakte lichamen en in het hartverscheurende sterven van vrienden: Isa en Quitonce. Het boek dat na zijn debuut in 1937 verschijnt (Scarred Hearts, Inimi Cicatrizate in het Roemeens) heeft iets van een eerbetoon aan Blechers heroïsche vrienden. Uitbehandeld en terug in Roman wekt Blecher ze in zijn ‘stille kamer’ tot leven.
Liggend in bed ‘boren (…) langdurige stiltes (…) diep in mij, doen me pijn en roepen allerlei fantomen in me op’ schrijf hij een vriend in 1934. Zijn debuut uit 1936 Occurence in the immediate unreality – Întâmplări în irealitatea imediată, zou je kunnen lezen als het boek waarin hij die ‘fantomen’ tot leven wekt. Vanuit zijn isolement al dromend of half wakend, bevangen door pijn, roept hij momenten, gebeurtenissen, herinneringen, op die zich als een onmiddellijke werkelijkheid voordoen. Een moeizame tocht door bemodderde velden langs de stad, ontluikende seksualiteit, de dood van zijn grootvader, een hallucinerend dwalen door een wassenbeeldenmuseum. En steeds is er de vraag: wat is werkelijk, wat is illusie aan de grens van de dood, wat is wezenlijk om te beschrijven en hoe? ‘Over and over again I recollect these things, trying in vain to bind them together into something that I might call my own self (…) your life was thus and not otherwise, memory says, and in this sentence resides the immense nostalgia of this world, a nostalgia enclosed in its lights and hermetic colours, from which not one single life is allowed to extract anything other than the appearance of a precise banality (…) who will wake me?’ (109v.)
Blechers derde en laatste boek (Het verlichte hol – Izuina luminată) blijft onvoltooid en verschijnt postuum pas in 1971. In het fragmentarische boek komen de hallucinerende meditaties op de werkelijkheid en het ‘ironisch heroisme’ van het ‘normale’ leven in het sanatorium samen. Via Leysin komt de ik-persoon na vier jaar terug in zijn geboorteland. Het is zijn ‘meest treurige en dramatische’ sanatoriumverblijf. Techirghiol aan de Zwarte Zee. ‘Alles overkwam me hier in een buitengewone hallucinerende atmosfeer’. Het boek sluit af met een dronken koortsdroom in zijn kamer die zich als ‘een kaap van een rotskust’; ‘een stuurcabine’ in een uiterste hoek van het sanatorium de zee in wijst. ‘Ver achter me strekte zich het rottend karkas uit. Het hele sanatorium verrotte daar, languit, helemaal in ontbinding (…) vol etter en rottend vlees, vergeten in de storm, onder het gekras van kraaien en het gehuil van de wind. Ik lag op het cement, rillend van de kou, en wist niet wat te doen’. (131)
Met deze slotzin die Max Blecher kort na zijn dood in mei 1938 schrijft, kan de lezer niet anders dan ook denken aan de komende grote catastrofe. De angstaanjagende scenes in dit laatste boek lijken een voorafschaduwing van het ontredderde sterven van ontelbare enkelingen in een oceaan van dood.
Het werk van Max Blecher is in het Nederlands vertaald door Jan Mysjkin. Avonturen in de alledaagse onwerkelijkheid in 2010; Gelittekende harten in 2015 en Het verlichte hol in 2018. Er zijn verschillende Engelse edities: Occurrences in the Immediate Unreality, Plymouth 2009. Scarred Hearts, London 2009. Paginanummers bij bovenstaande citaten in het Engels verwijzen naar deze edities.
Werner Pieterse (Middelburg, 1970) is predikant bij de Protestantse Gemeente in Haarlem. Hij was tot voor kort stadsdominee in Amstelveen. Hij schreef o.a. Wat blijft. God na de kaalslag (2014) en Waar ik je zoek. Verhalen over zwervers, koningen, moeder en kind (2018).
Een eerdere versie van dit artikel verscheen in In de Waagschaal, jaargang 49, nr. 7., 4 juli 2020.