Joegoslavië vanop heuphoogte

Geschatte leestijd: 8 minuten

Guido van Hengel, Roedel. Een alternatieve geschiedenis van Joegoslavië. Amsterdam: Van Oorschot, 2021.

We noemden ze “zelfmoordhonden”, de straathonden die ik aan de Zeleni Venac bij momenten naar voorbijrijdende auto’s zag bijten. Van tussen de vuilcontainers, die toen in 2006-2007 nog een vast decorstuk vormden van de slordige maar charmante grootse openluchtmarkt van Belgrado die vandaag in een steriel gebouw bedwongen werd, schoten de honden plotseling tevoorschijn om een drieste aanval uit te voeren op de wielen van het passerend verkeer. En die chauffeurs maar claxonneren en wij vanop een afstandje ons verbazen over zoveel doodsdrang. Honden waren er toen overal op mijn dagelijkse wandelingen door de stad. Ze snuffelden rond in mijn Dorćol-buurt, je hoorde ze huilen in de nacht, ze hingen rond de afvalcontainers in de Kralja Petra, in de buurt van de markten en de Romawijken.

Historicus Guido van Hengel koos een interessant perspectief om te kijken naar de geschiedenis van Joegoslavië, namelijk dat van de hond. “Een geschiedenis ter hoogte van de knie of de heup”, zo noemt hij dat (p.17). Het boek bestaat uit drie grote delen. Eerst vertelt hij het verhaal van de in de 20ste eeuw elkaar opvolgende “Joegoslaviën”: het koninkrijk dat na WOI ontstond, de socialistische versie van Tito na WOII en het uiteen brokkelende “Ex” van de jaren negentig. In de twee andere delen beschrijft hij de (immer voortdurende) transitieperiode van begin deze eeuw en noteert hij zijn indrukken en ontmoetingen (met hond én mens) van de afgelopen jaren.

Verwacht geen netjes verhaald historisch overzicht – wellicht moet een Joego-leek hier en daar op zoek naar meer achtergrondinformatie indien gewenst. Roedel is eerder het resultaat van een omgevallen Balkanboekenkast en de eigen ervaringen ter plaatse. Dat schrijft Van Hengel ook zelf, als hij in de Proloog (over de grote hondenopruiming van Istanbul van mei 1910, voor de auteur een metaforische voorbode voor wat de 20ste eeuw in de regio zou brengen) zijn methode uitlegt: “In de geest van Canetti en Moriyama ben ik als een straathond door de materie gegaan: snuffelend, associatief en op gevoel” (p.18). Het doet denken aan de “struikel”-methode van Slavist Peter Vermeersch voor zijn boek Ex. Over een land dat zoek is (2014). Met schrijver Elias Canetti en de Japanse straatfotograaf Daidō Moriyama hebben we al meteen twee referenties die je kan checken om dit boek nog verder uit te diepen. Al lezende in Van Hengel groeide er naast mij alvast dit stapeltje boeken waarnaar het fijn teruggrijpen is: Curzio Malaparte, Orhan Pamuk, Téa Obreht, Milovan Djilas, Vidosav Stevanović, Marina Abramović, Faruk Šehić, Zlata Filipović, Emir Suljagić, Vladimir Dedijer, Dubravka Ugrešić, Igor Štiks & Srećko Horvat, Frank Westerman …

Roedel is daarom ook een uitnodiging tot verder en dieper lezen. De bibliografie achteraan liegt daar niet om.

Kinderen en honden

Interessant is dat Van Hengel voor het eerste deel over de 20ste-eeuwse ‘Joegoschiedenis’ kiest voor de centrale figuur van Milovan Djilas. Het is vanuit zijn standpunt dat we kijken naar de steile opgang van Tito, van partizanenleider tot president. Djilas (1911-1995), die alle oorlogen in de Balkanregio van de 20ste eeuw meemaakte (Tito stierf één oorlog eerder), was niet alleen een van Tito’s nauwste oorlogskameraden maar later, na de breuk met Stalin, ook Joegoslavië’s bekendste dissident, wat hem meermaals op gevangenisstraffen kwam te staan. In de cel schreef hij uiterst kritische teksten en gruwelijke allegorische verhalen over het socialisme, “veelal op losse velletjes en wc-papier” (p.25). Van Hengel snuffelt rond in de Belgradose buurt waar de familie Djilas woonde en dat is het startpunt van zijn verhaal. Dat snuffelen mag je letterlijk nemen want dit is eveneens een boek over de geuren van Joegoslavische steden.

Het Duitse bombardement van 6 april 1941 op Belgrado was geweld van een beestachtige orde. Ook letterlijk. Wilde dieren ontsnapten uit de plaatselijke dierentuin en liepen in paniek rond door de straten van Belgrado. In het barokke, semi-journalistieke Kaputt van Curzio Malaparte krijgt de Engelse rashond Grif een hoofdrol in het hoofdstuk waarin de Italiaanse reporter-auteur de ravage van de gebombardeerde Joegoslavische hoofdstad beschrijft. In datzelfde puin dwaalt de verdwaasde, uit de zoo ontsnapte tijger rond in de roman De tijgervrouw van Galina van Téa Obreht.

De Duitse herdershond Luks, die Tito overal volgde tijdens de partizanenstrijd die hij organiseerde tegen de Duitse bezetting (en tegen de koningsgezinde Servische četniks), sneuvelde in de legendarische slag bij de Sutjeska-rivier in juni 1943. Luks was buitgemaakt op de nazi’s en Tito wist hem te temmen door hem in het Duits toe te spreken. Hitler wilde daar en toen definitief komaf maken met de Joegoslavische partizanen maar Tito kon ontsnappen. Wanneer Van Hengel het lokale herinneringscentrum bezoekt, schuiven meerdere Joegoslaviën over elkaar. Op de heroïsche en evenzeer dramatische taferelen die Krsto Hegedušić er schilderde tijdens de socialistische periode (“broederlijkheid en eenheid”!) staan nationalistische, haatdragende graffiti gespoten uit de etnisch zuiverende oorlogen van de jaren negentig. Bij een van de taferelen blijft de auteur wat langer stilstaan: ‘Kinderen en honden’.

In het Huis met de Bloemen in Belgrado, waar je Tito’s tombe kan bezoeken, krijgt Van Hengel te horen dat er op het terrein wellicht ook honden begraven liggen. IJdeltuit Tito poseerde wel vaker met honden in beeld (zie de illustraties in dit boek) en je kan zijn carrière dan ook illustreren aan de hand van opeenvolgende hondensoorten. De Duitse herders hoorden bij Tito de partizanenleider, jachthonden vergezelden Tito als rondreizende ster-dictator en dwergpoedels (Džimi!) hoorden bij zijn laatste jaren als Vadertje Joegoslavië.

Na Tito’s dood roerden zich in de schaduwen lang onderdrukte nationalistische krachten. Etnocentrisme, raszuiverheid en … daar zijn de honden weer: “In 1981, een jaar na Tito’s dood, begon de Bosnisch-Servische hondenfokker Nenad Gavrilović een programma om het ‘uitgestorven’ edele ras van de ‘Servische mastiff’ te reconstrueren.” (p.76) Drie jaar later zong de Joegorockband Riblja Čorba ‘De bastaards zullen met me afrekenen’. Hun xenofobe lied ‘Dolle honden’ ging over Griekse smokkelaars en Arabische studenten. Het was een voorbode van de oorlogsliederen die de band nog geen tien jaar later zou componeren ter verdediging van de Groot-Servische strijd. In het hoofdstuk ‘Dogs of war (1991)’ vertelt Van Hengel over de straathonden van Sarajevo, viervoeters die zich net als de tweevoeters organiseerden in roedels. Tijdens het beleg van de stad werd je jager of prooi, dader of slachtoffer. “Hond heeft zich in mij gevestigd”, citeert Van Hengel oorlogsromanschrijver Stevanović.

Straathonden en massagraven

Hier en daar krijg je opvallende stijlbreuken in het boek, waar Van Hengel zijn pen wat minder strak aan de leiband houdt. Dat gebeurt wanneer hij erg expressief schrijft over de oorlogsgruwel in de straten van Sarajevo. “Explosies, donderende explosies, angst, de geur van angst, van kinderangst, ouderenangst, hondenangst, soldatenangst, huizenangst, bomenangst, regenangst. (…)” (p.85-86) Verderop (p.118) wordt dat een bezwerende opsomming van wat de roedel betekent; mens en hond worden inwisselbaar in oorlogsomstandigheden.

Het tweede deel van Roedel gaat over de zogenaamde hondenoorlog in Bosnië en hier zit Van Hengel de honden letterlijk dichter op de huid, in geuren en kleuren. Aan de basis van de onduidelijke en vaak quasi wetteloze positie waarin de straathond zich bevindt ligt de paradox die de Europese Unie oplegde aan haar toekomstige lidstaten. Enerzijds vraagt Europa een oplossing voor de historische aanwezigheid van massa’s straathonden, anderzijds eisen ze dat de dierenrechten van de hond worden gerespecteerd. Van Hengel trekt op pad naar Breza, Sarajevo, Bor, Belgrado, Zenica en Tuzla en gaat er praten met de overheden, de šinters of hondenvangers, hondenactivisten, dierenartsen, hondenasielhouders en ngo’s. Het leidt tot soms verbijsterende vaststellingen. Allereerst dat de Bosnische honden geen gedroogde stukjes eend uit Nederland lusten!

In 2009 nam Bosnië een zeer progressieve wet aan om de dieren beter te beschermen. Maar de daarbij horende sterilisatiecampagnes en infrastructuur om de honden op te vangen bleven uit. Europees geld verdween in de zakken van lokale politici of andere maffiosi. Bovendien was een groot deel van het publiek niet mee. Voor veel mensen met dagdagelijkse problemen als werkloosheid en falende overheidsdiensten waren honden de minste van hun zorgen. Waarom over straathonden praten als er nog massagraven uit de recente oorlog worden gevonden, vatte een burgemeester het grimmig samen. Respectieve administraties wentelden bovendien hun verantwoordelijkheden op elkaar af. En in de media werd de straathond graag voorgesteld als een gevaarlijke monster waartegen hard moest worden opgetreden.

Ondertussen hadden dierenactivisten de onverschillige autoriteiten de oorlog verklaard door via de sociale media vaak gruwelijke foto’s en verhalen te verspreiden die getuigden van mishandeling en erbarmelijke opvangplaatsen. Verhalen over clandestiene en gruwelijke hondenruimingen en van hondenverzamelplaatsen in oud-kazernes waar twee decennia eerder nog soldaten waren ondergebracht. Met hun websites en Facebookpagina’s haalden de activisten de sympathie én het geld binnen van West-Europeanen die de honden wilden redden en een beter leven geven. Sommige particuliere projecten waren/zijn succesvol, anderen roeien met de riemen die ze hebben, nog anderen werden bedreigd nadat ze te veel onfrisse praktijken aan het licht hadden gebracht en sommige activisten werkten elkaar eerder tegen dan samen te werken.

Zwerfhonden en vluchtelingen

In het derde en laatste deel van zijn boek maakt Van Hengel een huidige stand van zaken op voor de regio. Hij gebruikt daarvoor de term “transitocratie” of “stabilitocratie”. Daarmee bedoelt men de eeuwig durende transitieperiode die optrad na de val van het socialisme en de onafhankelijkheid van de ex-Joegoslavische landen, een overgang naar, ja, waarnaar eigenlijk? De transitie werd “een systeem, met eigen ongeschreven regels en mores. Als zodanig functioneert het prima voor de hogere politieke en economische elite, maar brengt het steeds minder welvaart voor de krimpende middenklasse en de armen” (p.163). Schrijver Nikolaidis noemt deze toestand na de burgeroorlogen van Kroatië, Bosnië en Kosovo “een vierde Joegoslavische oorlog”. Hoe dat er concreet uitziet, illustreert Van Hengel door een portret te schetsen van de huidige Servische president Aleksandar Vučić, “een soort Poetineske Zon der Natie” (p.168).

De straathonden zijn er anno 2020 nog steeds, uiteraard, maar ze hebben sinds enkele jaren het rondzwervende, wanhopige gezelschap gekregen van de recente oorlogsvluchtelingen uit het Midden-Oosten die in Bosnië en Servië botsen op de muren van Fort Europa. In de Oost-Servische mijnstad Bor wonen de honden samen met de Roma die aan de rand van de in onbruik geraakte maar toxische groeve onderdak hebben gevonden. Ze waren in de jaren negentig gevlucht uit Kosovo en vonden een nieuwe plek in de oude verlaten mijnwerkershuizen op vergiftigde grond. Grond die overigens de stoffelijke resten bewaart van de omgekomen dwangarbeiders die hier door de nazi’s werden tewerkgesteld. Honden zonder thuis, vluchtelingen van toen en nu, doden uit nog een andere oorlog: Van Hengel vertelt al die verhalen tegelijk.

Roma treft Van Hengel ook aan in de Bosnische staalindustriestad Zenica, eertijds “met afstand de meest vervuilde stad van Joegoslavië” (p.184), naast straathonden, vluchtelingen uit de hedendaagse oorlogen elders in de wereld én de meer recente slachtoffers van de transitocratie: bedelende bejaarden, die geen pensioen of andere overheidssteun krijgen.

Op de laatste bladzijden – “we gaan de honden interviewen” (p.189) – volgen er een aantal hondenportretten. De dieren dragen namen, hebben een eigen verhaal en zijn allemaal zonder uitzondering getraumatiseerd. Het lijken wel mensen. Met in de ogen “een onbestemd en raadselachtig verdriet” (p.204). Hun kwetsuren zijn dezelfde als die van de vluchtelingen afkomstig van bij de Kroatische grens die Van Hengel ontmoet in Tuzla: ze dragen de sporen van mishandeling, van klappen.

Van Hengel besloot om na het lezen van Elias Canetti’s Über Tiere te gaan luisteren naar wat de honden in Bosnië en Servië te vertellen hadden over vrijheid, over geweld, over de openbare ruimte en de gevaren aldaar, over de veiligheid van de roedel, over erbuiten vallen en er alleen voor staan, over gekooid zijn, over geliefd en gehaat worden. Dat zijn allemaal al te menselijke ervaringen die extremer beleefd worden in een uiteengevallen, verwond, getraumatiseerd én nostalgisch land als voormalig Joegoslavië, dat al lange tijd probeert zichzelf weer uit te vinden. Soms zoekt de auteur een beetje te hard naar de hond in het verhaal maar rondsnuffelen met onze trouwe viervoeters bleek toch een slimme en boeiende manier te zijn om naar de veellagige geschiedenis van deze landen te kijken.

(Sven Peeters, 6 april 2021, 80 jaar later)

Meer lezen op https://guidovanhengel.nl/

Deze recensie verschijnt ook op http://balkanboeken.blogspot.com/

Sven Peeters
Over Sven Peeters 2 Artikelen
Sven Peeters (Antwerpen, 1977) is NT2-leerkracht en freelance schrijver met een bijzondere interesse voor literatuur en de ex-Joegoslavische regio. Hij is de co-auteur van de Belgrado-gids Het Kafana-Tribunaal (2006, samen met Jelica Novakovic; update in 2018) en het Gavrilo Princip-boek Wat kwam er uit een schot (2015, samen met Jelica Novakovic). Beide boeken verschenen ook in het Servisch. Hij woonde eerder in Triëst en Belgrado. Zijn virtuele BalkanBoekenBibliotheek vindt u op www.balkanboeken.blogspot.com. Voor nog meer teksten zie www.svenpeeters.com.
Contact: Website