Maarten J. Aalders, Nederlandse en Hongaarse protestanten gedurende het interbellum De AD Chartasreeks nr 37(Uitgeverij De Vuurbaak: Amersfoort, 2021) ISBN 978 90 5560 586 6 448 blz, prijs 27,99 euro
De bijzondere relatie tussen Hongarije en Nederland heeft een lange
geschiedenis, maar kreeg een bijzondere glans tijdens de periode van de
zogenaamde kindertreinen in het interbellum. Tussen 1920 en 1930 kwamen er met deze kindertreinen ruim 28.000 Hongaarse kinderen voor enige tijd naar Nederland om aan te sterken, dit alles georganiseerd door het Rode Kruis. Deze Nederlandse kinderactie bestond tevens uit het oprichten van kindergaarkeukens en kinderhuizen ter plaatse. Koningin Wilhelmina werd in die jaren in Hongarije vereerd als de moeder van de Hongaarse kinderen.
- Recensie door Stefan van der Poel
Deze geschiedenis komt in Nederlandse en Hongaarse protestanten
gedurende het interbellum van Maarten J. Aalders (opnieuw) aan de orde.
‘Opnieuw’ omdat deze eerder is besproken in de fraaie bundel die mede
onder zijn redactie verscheen bij uitgeverij Verloren: De Hongaarse
kindertreinen. Een levende brug tussen Hongarije, Nederland en België na de Eerste Wereldoorlog (2020). Deze kindertreinen versterkten tevens de kerkelijke banden tussen beide landen, en dan bovenal die in protestantse kring. ‘De kindertreinen sleurden als het ware de kerkelijke trein met zich mee’, aldus Aalders.
Een bijzondere relatie
In zijn nieuwe boek wordt dieper ingegaan op de bijzondere relatie
die in protestantse kring gedurende het interbellum werd opgebouwd in
Hongarije en Nederland. Wellicht is het beter te spreken van ‘protestantse
kringen’, meervoud dus, omdat de onderlinge theologische verschillen en
interpretaties geregeld sterk uiteenliepen. Aalders stelt vier thema’s in dit
boek aan de orde: de kinderactie, de Hongaarse dankbaarheid daarover, het particuliere initiatief (in protestantse kring) en de betrokkenheid van
Hongaarse protestanten bij de Gereformeerde Kerken in Nederland. Voor
de lezer met een meer algemene belangstelling voor de Hongaars-Nederlandse betrekkingen zijn vooral die eerste twee thema’s interessant.
De bijzonderheden rond de protestantse contacten (personen, drijfveren,
tegenstellingen) zijn erg specifiek en vermoedelijk niet voor iedereen even
boeiend.
Deze insteek en belangstelling voor het protestantisme zijn niet
verwonderlijk gezien de achtergrond van Maarten J. Aalders (1954). Hij
studeerde theologie aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, was predikant
in achtereenvolgens Woubrugge en Amstelveen, en is sinds 2018 associate
researcher aan het Neo-Calvinism Research Institute van de Theologische
Universiteit in Kampen. Daarbij verscheen het boek in een serie (de AD
Chartas-reeks) die wordt uitgegeven door het Archief- en
Documentatiecentrum van de Gereformeerde Kerken te Kampen. In die
reeks verschenen reeds twee eerdere publicaties van Aalders: Een handjevol verkenners. Het Hersteld Verband opnieuw bekeken (2012) en Gereformeerden onder elkaar. Elf opstellen en een preek (2015).
Het boek is niet te lezen als een historische beschouwing waarin
gebeurtenissen in een bredere context worden geplaatst. Een nadere analyse van hoe het toenemende fascisme en antisemitisme in Hongarije de relatie met de protestantse kerken in Nederland hebben beïnvloed, vindt de lezer dan ook niet terug. De Witte Terreur onder admiraal Horthy, die volgde op de revolutionaire periode in Hongarije kort na de Eerste Wereldoorlog, wordt nauwelijks besproken. Hoe reageerden de Nederlandse kerken op de pogroms, het groeiende antisemitisme en de anti-Joodse wetten die in Hongarije vanaf 1920 werden ingevoerd? Deze vraag wordt niet beantwoord.
Veel aandacht voor Trianon
Wel wordt uitvoerig stilgestaan bij het Verdrag van Trianon
(1920), waarbij Hongarije grote gebieden kwijtraakte aan de buurlanden.
Juist in die gebieden – denk aan Transsylvanië – bevonden zich grote
Hongaarse protestantse gemeenschappen. Bijna vergoelijkend schrijft
Aalders vervolgens: ‘Geen wonder dat het verlangen naar een revisie van Trianon en het daarmee gepaard gaande antisemitisme en anticommunisme in de kerk nadrukkelijk aanwezig waren.’ De slecht geïnformeerde lezer zou hierdoor in de verleiding kunnen komen de Joden en communisten dan maar verantwoordelijk te houden voor Trianon – een opvatting die tot op de dag van vandaag veel Hongaren delen. Een kritischer bespreking was hier op zijn plaats geweest.
Die kritische houding is er wel wanneer Aalders stelt dat de Hongaarse regering de kinderactie inzette om de internationale positie van
het land te verbeteren en zo het isolement te doorbreken waarin het land
verkeerde. Door internationaal aandacht en begrip te vragen voor de
moeilijke positie van het land en zijn bevolking trachtte Hongarije Trianon
ongedaan te maken. De kinderactie fungeerde als ‘propaganda voor de
politieke aspiraties van dit land’, zo stelt Aalders kort en duidelijk.
‘Verstoken van filantropie’
Dat de goede banden tussen de Hongaarse en Nederlandse
protestanten geregeld onder spanning stonden, wordt eveneens mooi
geïllustreerd. Zo werd de Nederlandse vrijgevigheid herhaaldelijk op de
proef gesteld. De Hongaar bewondert die vrijgevigheid bij anderen, maar is
zelf grotendeels verstoken van filantropie, zo stelt een Nederlandse
vertegenwoordiger in Hongarije. De Hongaren, aldus dezelfde spreker,
wordt dagelijks ingeprent dat zij mishandeld zijn (Trianon) met als gevolg
dat zij het normaal vinden anderen voor hen te laten zorgen en van anderen te profiteren. Ook Catharina Kuyper (dochter van) stelt dat de
zelf ‘ook die rijk zijn’ maar weinig geven.
Vanaf 1925 trad zo een zekere verzadiging in bij het Nederlandse
publiek om te blijven voortgaan met de kinderactie. De aanvankelijk vaste
overtuiging dat het Nederlandse volk ten aanzien van de Hongaren een
Goddelijke roeping te vervullen had, begon af te brokkelen. De Nederlandse
protestanten concludeerden dat het tijd was voor de Hongaren om zelf hun
boontjes te gaan doppen.