Allerlei plekken in Slovenië herinneren aan oorlogsleed
In Nederland zijn herinneringen aan de oorlog nooit ver weg. Ook elders in Europa is de kans groot om resten uit de oorlogsjaren tegen te komen. Zo overkwam archeoloog en expert oorlogsarcheologie Ruurd Kok ook weer op zijn vakantie, dit keer in Slovenië. Overal duiken herinneringen op aan de strijd van de partizanen in de Tweede Wereldoorlog, zowel in de bergen als in de hoofdstad Ljubljana.
Tekst en foto’s: Ruurd Kok
Slovenië, de meest westelijke en ook meest westerse van de voormalige Joegoslavische republieken, is een bergachtig, bosrijk land en daardoor bij uitstek geschikt voor de partizanenstrijd. Ook op onze vakantie daar laat die in de Tweede Wereldoorlog gevoerde strijd ons niet ongemoeid. En onverwacht komen er ook Russische krijgsgevangenen uit de Eerste Wereldoorlog op ons pad, zo blijkt.
Bunkertje
Op weg naar onze vakantieboerderij in het noorden van Slovenië besluiten we het laatste stuk binnendoor te rijden vanwege een flinke file voor de Karawankentunnel tussen Oostenrijk en Slovenië. Na een misselijk makende reeks haarspeldbochten passeren we op het Seebergsattel de grens om vervolgens in eenzelfde serie bochten af te dalen naar de vallei van Jezersko waar onze boerderij ligt. Het eerste bouwwerkje dat we onderaan de beboste helling passeren, is een klein bunkertje in de berm van de weg; wat van de achterbank de verzuchting ontlokt ‘Nee hè, geen bunker…’ Even later rijden we de prachtige vallei in en is de bunker snel vergeten.
Jezersko ligt in de Kamnik Alpen, een bergketen in de Zuidelijke Kalkalpen. Het dorp ligt tussen de Grintovec, met een hoogte van 2558 meter de hoogste top, en z’n kleinere broertje, de Vernikov Grintovec, die op de grens met Oostenrijk ligt. Voluit heet het dorpje Boven Jezersko; een paar haardspeldbochten lager ligt het gehuchtje Beneden Jezersko. Daar voegt het stroompje de Jezernica zich samen met de Kokra die zo’n 20 km stroomafwaarts de bergen achter zich laat. Het riviertje stroomt snel en is zo helder dat je overal de kiezels op de bodem kunt zien liggen, behalve als het water bruin kleurt na een flinke regenbui. Het dal van de Kokra is nu eens smal met de weg direct naast het riviertje, opgesloten tussen rotswanden, dan weer breder met graslanden en enkele huizen. Bij een parkeerplaatsje vertelt een informatiepaneel dat de bewoners van het dal zich vanaf de 15e en 16e eeuw zijn gaan bezig houden met transport. Eind 18e eeuw zorgde de mijnbouw ervoor dat alle boeren werkzaam waren in het vervoer van ijzererts en steenkool. In de 19e eeuw werd dat vooral hout. Nog steeds kom je vrachtwagens tegen afgeladen met boomstammen. Ander vrachtverkeer is amper te vinden op deze weg; motorrijders en wielrenners des te meer.
Meer bunkers
De eerste keer dat we de vallei helemaal uitrijden, blijkt dat het bunkertje aan de weg boven Jezersko niet het enige is: naast vrijwel elke brug over de Kokra staan vergelijkbare betonnen bunkers. Ik tel er zeven in totaal, de meeste verscholen in de begroeiing. De bouwwerkjes zijn eenvoudig van vorm; sommige achthoekig, andere vierkant. In alle zijden hebben ze schietgaten en de ingang wordt soms beschermd door een los ervoor staande muur. Elk bunkertje is net even anders, al is het maar de vorm van de schietgaten. Volgens de Engelse tekst op het informatiepaneel gaat het om Duitse bunkers die in de Tweede Wereldoorlog zijn gebouwd om de bruggen te beschermen tegen bombarderen. Dit moet een vertaalfout zijn, aangezien de vorm van de bunkers totaal niet geschikt is voor een verdediging tegen luchtaanvallen. Ongetwijfeld zal bedoeld zijn dat de bunkers de bruggen beschermden tegen opblazen, tegen sabotageacties. Als stenen wachters beveiligden ze de zwakke plekken in deze belangrijke route. De jongen in het lokale VVV-kantoortje vertelt dat de verdedigingswerkjes al voor de Tweede Wereldoorlog door de partizanen zijn gebouwd en later zijn aangepast door de Duitsers. Dit lijkt niet juist. Op de website van het Sloveense Ministerie van Cultuur staat van twee bunkers een beschrijving waarin de Duitse bezetter wordt vermeld als de bouwer van deze monumenten van lokaal belang.
Bermmonumentjes
De bunkertjes vormen in de Kokra-vallei niet de enige getuigenissen van de oorlog. We passeren diverse bermmonumentjes met een kleine rode ster, als steen langs de weg of ingemetseld in de rots. Ze markeren locaties waar gijzelaars zijn doodgeschoten. Op 13 juli 1942: vijf gijzelaars; verderop anderhalve week later, op 25 juli: elf gijzelaars. De monumentjes zijn van dezelfde grijze steen, met dezelfde rode letters. Dat deze doden niet zijn vergeten, blijkt uit de bloemen die erbij liggen, zowel van kunststof als echte. De trieste balans van die julimaand staat voor het dorpje Kokra vermeld op het centrale oorlogsmonument: in juli 1942 hebben de nazi-bezetters in Kokra negen huizen afgebrand, veertien dorpelingen doodgeschoten evenals zestien gijzelaars uit andere plaatsen en voerden ze 26 vrouwen en kinderen af in ballingschap. In december van datzelfde jaar worden langs dezelfde weg nog twee mannen doodgeschoten. Benadrukken de bunkers het strategisch belang van deze weg, de monumentjes getuigen van de strijd van de partizanen, of beter: van de Duitse reacties daarop.
Tien dagen na de Duitse inval op 7 april 1941 capituleerde het Joegoslavisch leger. Anderhalve week later werd het Sloveense Bevrijdingsfront opgericht. De partizanen vormden hiervan de gewapende tak en streden voor de bevrijding en vereniging van het Sloveense volk. Ze vochten niet alleen tegen de Duitsers, maar ook tegen de Italianen. Slovenië was namelijk opgedeeld tussen Duitsland en Italië, waarbij een klein deel naar Hongarije ging. De partizanen werden gedomineerd door de communisten en werden vanuit anticommunistische hoek bestreden door landweerkorpsen, met steun van de bezetters. 50Zo ontstond een burgeroorlog, waarin broers elkaar naar het leven stonden.
Zo merkte ook de 14-jarige Bubi in Ljubljana. Hij is de hoofdpersoon in de autobiografische roman van de Sloveense schrijver Lojze Kovačič, die in het Nederlands is vertaald onder de titel ‘De Nieuwkomers’. Hij hoort van een nichtje hoe twee ooms elk voor een ander kamp kiezen. Zij vertelt hem ook over de situatie buiten de stad: ‘de boeren moesten hun velden, schuren en vee beschermen tegen de partizanen in het bos en de Italianen’, die beurtelings de macht hadden in een gebied (in de vertaling van Roel Schuyt). Hij is diep onder de indruk van haar verhaal over een dorpje waar de Italianen de bewoners opdracht gaven om de bomen langs een rivier te kappen, zodat ze beter konden controleren wie overstak; de partizanen verboden de dorpsbewoners vervolgens de bomen te kappen en vermoordden een pastoor en een Italiaanse officier die probeerden te bemiddelen, waarop de Italianen tien gijzelaars doodschoten. Ongetwijfeld moet hetzelfde soort verhalen verborgen gaan achter de monumentjes in de Kokra-vallei.
Hospitaaltje
Ik wil meer weten over de partizanen. Op het bescheiden lijstje van ‘cultural landmarks’ van Jerzersko staat ook het voormalige partizanenziekenhuis Krtina, wat molshoop betekent. Vanuit Beneden Jerzersko voert een weggetje langs de bovenloop van de Kokra. Na de laatste huizen en een verlaten steengroeve wordt de weg onverhard en steiler, bordjes wijzen de weg naar het hospitaal. Het laatste stukje gaat te voet, over steile houten trappen omhoog door het bos. Het hospitaal is niet meer dan een zwart geteerd houten keetje van nog geen 4 bij 4 meter. Het is gebouwd in september 1944 en na verraad verwoest in de nacht van 13 januari 1945, aldus een drietalig informatiepaneel. Daarbij kwam één patiënt om het leven, de rest kon vluchten. In de vier maanden dat het in bedrijf was, zijn er circa 30 patiënten verzorgd. In de strenge winter duurde het meerdere dagen om gewonden uit de omgeving hierheen te brengen. Het ziekenhuisje is gereconstrueerd in 1951. De ruimte binnen wordt grotendeels ingenomen door twee brede bedden boven elkaar; een vuurplaatsje en enkele pannen maken het beeld compleet. Aan de wand hangt een kastje met medische instrumenten. In het zomerse bos vol zoemende insecten, ijle vogelgeluidjes en de stemmen van boeren die verderop aan het hooien zijn, kost het enige moeite voor te stellen hoe hier onder winterse omstandigheden zieke en gewonde partizanen lagen. Naast het gebouwtje herdenkt een grijze steen met rode letters de omgekomen patiënt. De overeenkomst in vorm maakt aannemelijk dat ook de bermmonumentjes in de Kokra-vallei zijn opgericht in de jaren vijftig. Ook dit slachtoffer is niet vergeten, getuige de krans van buxustakken voorzien van Sloveense driekleur. Volgens het logboek is de reconstructie afgelopen weken vrijwel dagelijks bezocht.
Herdenkingspad
Na de bergen van Jezersko gaan we nog een paar dagen naar Ljubljana; amper een uur rijden, maar een wereld van verschil. Niet alleen nu, maar ook tijdens de oorlog. Ljubljana lag in het door de Italianen bezette deel van Slovenië. Als de Italianen in september 1943 de geallieerde zijde kiezen, volgt een Duitse bezetting. Het stadsleven in de oorlogsjaren is kleurrijk beschreven in ‘De Nieuwkomers’: Bubi ziet het geflikflooi van Italiaanse soldaten met de meisjes, staat uren in de rij voor eten en is ooggetuige van de aanslagen door partizanen en de razzia’s die daarop volgden. Bij onze wandelingen door de stad lijk ik soms door het boek te lopen: het terrasje waar we een ijsje eten blijkt pal voor het huis te liggen waar Bubi woonde en waarvan hij alle medebewoners met hun eigenaardigheden genadeloos portretteert. We lopen over de kade vol terrasjes waar hij getuige was van een aanslag en bezoeken de burcht waar hij hout sprokkelde. Hij vertelt dat Ljubljana was opgedeeld in sectoren en dat overal versperringen waren. Dat het niet ging om lokale versperringen wordt me echter pas duidelijk door een foldertje van een wandelroute.
De folder van ‘The Path of Remembrance and Comradship’ vertelt hoe de Italianen in februari 1942 begonnen met de aanleg van een prikkeldraadversperring om de stad te isoleren van het omliggende land. Zo wilden ze acties van de partizanen in de hoofdstad zien te voorkomen. De versperring was acht meter breed en voorzien van wachttorens en bunkers. De stad kon slechts via controleposten worden betreden of verlaten. Deze barrière had een lengte van ruim 29 km en omsloot Ljubljana volledig, als een voorloper van de Berlijnse muur. Deze isolatie duurde in totaal 1.170 dagen, tot de bevrijding van de hoofdstad door de partizanen op 9 mei 1945. Op voorstel van oorlogsveteranen werd in 1957 voor het eerst een wandeltocht gehouden langs het tracé van de prikkeldraadversperring, ter herinnering aan de afsluiting van de stad. In hetzelfde jaar werd het pad beschermd als historisch monument. De wandeltocht wordt sindsdien jaarlijks op 9 mei gehouden. Achthoekige zuilen langs het tracé markeren de locaties van voormalige bunkers.
Om een stukje van het pad te zien, rijden we richting de begraafplaats Žale. Het herdenkingspad loopt langs en deels over deze grote begraafplaats. Naast de parkeerplaats steken enkele betonmuren uit een welving in het grasveld langs het pad. Het zou de locatie van een bunker kunnen zijn, al ontbreekt hier een markeringszuil.
De prikkeldraadversperring en de afsluiting van Ljubljana blijven grotendeels een abstractie. Ik heb ook maar een klein stukje gezien van het wandelpad, dat met 33 km net iets langer is dan de oorspronkelijke versperring. Die lengte is op zichzelf indrukwekkend: een kilometer langer dan de ringweg van Amsterdam. Ik heb echter te weinig van het pad gelopen om het als monument voor de afsluiting van de stad te kunnen ervaren. Voor mij is vooral het verhaal van Bubi een monument voor het afgesloten Ljubljana.
Getuigenissen
Alhoewel we tijdens onze vakantie op allerlei plekken herinnerd worden aan de partizanen, blijven ze zelf eigenlijk vrijwel onzichtbaar. We zien vooral getuigenissen van de maatregelen die tegen hen zijn genomen: de bunkers langs de Kokra en de monumentjes voor de doodgeschoten gijzelaars. Het gereconstrueerde hospitaaltje herinnert aan de slachtoffers onder hen. Hun activiteiten blijven vooralsnog – hoe toepasselijk – buiten beeld of het moet opnieuw het verhaal van Bubi zijn. Hij is getuige van hun sabotageacties en aanslagen en ziet zijn stad overspoeld worden door boeren die voor hen op de vlucht zijn. Het zijn uiteindelijk twee museumstukken die een genadeloos beeld geven van de keerzijde van de partizanenacties. Letterlijk, op een propagandaposter in het stadsmuseum waar een partizaan tegen een achtergrond van brandende boerderijen in koelen bloede een geboeid boerengezin met baby’tje doodschiet, terwijl een koppeltje van zijn strijdmakkers achter hem op een bankje zit te zoenen. Helaas blijkt dit niet enkel anticommunistische propaganda, zo toont het tweede object. In de kleine historische tentoonstelling in de burcht van Ljubljana ligt een vrolijk gekleurde kluwen elektriciteitsdraad met als bijschrift: ‘Draden waarmee de handen bijeen waren gebonden van de slachtoffers van de naoorlogse massamoorden.’ Er staat alleen niet bij dat het partizanen waren die na de bevrijding een bloedbad aanrichtten onder hun politieke tegenstanders.
Archeoloog en journalist Ruurd Kok (Amsterdam, 1969) onderzoekt, schrijft en presenteert over de verborgen verhalen in het (stedelijk) landschap en de actuele betekenis van die sporen. Resten uit de Tweede Wereldoorlog en de Koude Oorlog hebben zijn bijzondere belangstelling. Ook tijdens vakanties in Midden- en Oost-Europa loopt hij regelmatig tegen oorlogserfgoed aan. Dit artikel verscheen oorspronkelijk in Archeologie Magazine, 2017 nr 2.