Op vrijdag 19 juni j.l. werd een hooggeplaatste Iraanse rechter dood aangetroffen in een hotel in Boekarest. Gholamreza Mansouri, 52, had die ochtend de Iraanse ambassade bezocht aan de statige Lascăr Catargiu boulevard, 700 meter verwijderd van zijn hotel. Hij had vervolgens zijn hotelrekening betaald en zijn koffers gepakt.
- Door Frank Elbers
Mansouri, die een week eerder in Roemenië was aangekomen uit Duitsland, werd door het regime in Teheran gezocht voor corruptie, o.a. het accepteren van € 500.000 in steekpenningen. Een Roemeense rechter bepaalde echter dat Mansouri niet aan Iran uitgeleverd kon worden totdat was vastgesteld dat zijn rechten niet zouden worden geschonden. Op 10 juli zou de volgende hoorzitting hebben plaatsgevonden. Ondertussen had Reporters sans frontières de Roemeense autoriteiten verzocht om Mansouri te arresteren omdat hij verantwoordelijk zou zijn voor de willekeurige detentie, vervolging en marteling van minstens twintig journalisten in Iran. Van uitlevering aan Iran en arrestatie voor misdaden tegen te menselijkheid kwam het dus niet.
Het onderzoek door het Roemeense Openbaar Ministerie naar de oorzaken van de dood van de voormalige rechter moest uitkomst brengen. Was het een ongeluk? Zelfmoord? Of was zijn dood het werk van ayatollahs of criminelen, en daarmee een nieuw hoofdstuk in een lange geschiedenis van politieke moorden in Roemenië?
Eerste republiek
Politiek geweld was al prominent aanwezig bij het ontstaan van het moderne Roemenië. Hoewel het land pas in 1878 door het Verdrag van Berlijn officieel door de grote mogendheden werd erkend als onafhankelijke staat, waren de Roemeense provincies Moldavië en Wallachije na de Krim-oorlog al sinds 1859 verenigd onder Alexander Ioan Cuza, prins van de Roemenen, die een prominente rol speelde in de revolutie van 1848 in Moldavië. Onder de gekozen Cuza, die van 1862-1866 officieel regeerde als Domnitor, kreeg Roemenië voor het eerst een parlement en een gekozen regering nadat alle vorstendommen met de benoeming van Cuza hadden ingestemd. Op 21 januari 1862 benoemde Cuza de conservatief Barbu Cartagiu als premier van de eerste unitaire regering van het land.
Kenmerkend voor die roerige tijden was dat Cartagiu nog geen vier maanden premier was toen hij werd vermoord op 11 juni 1862, tijdens de viering van de 14e verjaardag van de revolutie van 1848. Hoewel de precieze redenen voor de aanslag nooit zijn opgehelderd, was Catargiu het slachtoffer van oplopende spanningen tussen de progressieve politieke hervormers van de Nationale Liberale Partij en de door hem geleide Conservatieve Partij.
Toch waren de schermutselingen in de eerste decennia van de Roemeense republiek voornamelijk verbaal en niet gewelddadig. Dat veranderde aan het begin van de twintigste eeuw. Revolutionaire anarchisten namen toen hun toevlucht tot politiek geweld om de staat te ondermijnen.
De meest spectaculaire politieke moord was de bomaanslag op de senaat op 8 december 1920, waarbij de minister van Justitie en twee senatoren omkwamen. De bom was geplaatst door Max Goldstein. Goldstein wist te ontkomen naar Bulgarije maar werd een jaar later alsnog opgepakt. Na de aanslag werden tientallen communisten gearresteerd en verbood de regering alle politieke activiteiten van de Communisten. Goldstein (1898-1924), die zowel als anarchist als communist bekend stond, had drie weken eerder gepoogd de minister van Binnenlandse Zaken, Constantin Argetoianu, een rabiate anti-communist, te vermoorden. De aanslag mislukte echter omdat de bom onder Argetoianu’s treinwagon de lege helft van de wagon vernietigde.
Het Interbellum en de IJzeren Garde
De aanslag op de senaat was de opmaat voor twee decennia vol politieke moorden. Het ultranationalistische, antisemitische, anti-communistische en orthodoxe “Legioen van de Aartsengel Michael”, geleid door Corneliu Zelea Codreanu, speelde daarin een centrale rol. De IJzeren Garde was de paramilitaire tak van deze beweging van “legionairs” die in 1933 door de Liberale premier Ion Duca verboden werd. Op de ban volgde een periode van arrestaties en werden twaalf legionairs door de politie vermoord. De IJzeren Garde sloeg op 29 december 1933 terug met de moord van Duca op het perron van het treinstation van Sinaia.
In de verkiezingen van december 1937 werd het “Legioen” met 15,5% van de stemmen de derde partij, achter de Nationale Liberale Partij en de Nationale Boeren Partij. Koning Karel II was sterk tegen het Legioen gekant en ontbond de regering om vervolgens een monarchistische dictatuur uit te roepen. Codreanu accepteerde het autocratische regime maar toch liet minister van Binnenlandse Armand Călinescu hem in april 1938 arresteren. In de nacht van 29-30 november werden Codreanu en enkele van zijn medestanders “op de vlucht” gewurgd.
Călinescu, inmiddels premier, was vervolgens zelf het slachtoffer: op 21 september 1939 reed hij in Boekarest in zijn Cadillac in een hinderlaag van leden van de IJzeren Garde, aangestuurd door de in ballingschip verblijvende Horia Sima, Codreanu’s opvolger. De aanslag had de goedkeuring van nazi-Duitsland, dat hoopte dat Roemenië zich bij de Asmogendheden zou aansluiten.
Călinescu’s vervanger Gheorghe Argeşanu voerde de repressie van de IJzeren Garde nog verder op. De aanslagplegers werden geëxecuteerd en hun lichamen dagenlang in het openbaar opgehangen op de plaats waar Călinescu was vermoord. Bij de plek werd een bord geplaatst met de tekst “De acum înainte, aceasta va fi soarta trădătorilor de ţară” (“Vanaf nu zal dit het lot zijn van hen die ons land verraden”). Leerlingen van een aantal middelbare scholen in Boekarest werden zelfs verplicht de plek des onheils te bezoeken.
Het mocht weinig baten. Een jaar later nam de IJzeren Garde, inmiddels in een regering geleid door Maarschalk Ion Antonescu, revanche. Op 26 november 1940 werden Argeşanu, een voormalig minister van Justitie, de minister van Binnenlandse Zaken en 61 andere politieke tegenstanders geëxecuteerd tijdens een bloedbad in de Jilava gevangenis ten zuiden van Boekarest.
Moorden in opdracht van de staat
Werden in het Interbellum politieke tegenstanders door oppositionele bewegen uit de weg geruimd, onder het communistische bewind was het de staat die (interne) oppositie elimineerde. Het eerst slachtoffer was de secretaris-generaal van de Roemeense Communistische Partij van 1940-1944, die kort nadat de communisten na de verkiezingen van november 1946 definitief macht overnamen in Roemenië, werd gedood in opdracht van de partijtop.
De sociaaldemocraat Ioan Flueraș vond in 1953 de dood. Flueraş’ lot — die in 1945 de functie van minister van Arbeid had afgewezen met de woorden: “Ik kan nooit samenwerken met een regering onder Sovjetbezetting. Ik kan de ene dictatuur niet ruilen voor de andere. Vergeef me.” — was kenmerkend voor de vele politieke concurrenten en tegenstanders die onder het communisme werden geëlimineerd. Hij was in de herfst van 1948 gearresteerd en vervolgens in gevangenschap uitgehongerd, gemarteld en onderworpen aan een wreed “heropvoedingsproces” in de beruchte Gherla gevangenis. Kennelijk was dit nog geen geruststelling voor partijleider Gheorghiu-Dej (1946-1965), want na vijf jaar gevangenis en dwangarbeid werd hij in opdracht van het regime vermoord.
Onder Gheorghiu-Dej’s opvolger Nicolai Ceaușescu werd de repressie minder opzichtig. In plaats daarvan kregen inlichtingendiensten een prominentere rol in het smoren van oppositie, hetgeen resulteerde in veel onopgehelderde aanslagen op dissidenten.
Verklaringen voor politiek geweld
Hoe valt de ontwikkeling van politieke moorden in Roemenië te verklaren? De Amerikaanse socioloog Arie Perliger deed grootschalig onderzoek naar politiek geweld. Hij baseerde zich op een uitgebreide dataset die de periode 1945-2013 omvatte en kwam tot de conclusie dat “political assassinations are more probable in countries that suffer from a combination of restrictions on political competition and strong polarization and fragmentation”.
Hoewel wetgevers het vaakst slachtoffer zijn van politiek geweld, zijn ze in democratieën bijna nooit het doelwit. Ten slotte worden moorden op wetgevers zelden gepleegd om specifiek beleid te bevorderen of om toegang te krijgen tot het politieke proces; zij moeten meer worden beschouwd als protestacties tegen een bestaande politieke orde dan als politieke acties die bedoeld zijn om specifieke politieke doelen te bereiken.
Transitie en georganiseerde misdaad
Bovenstaande observaties lijken ook van toepassing op Roemenië. Voor 1945 was er sprake van sterke polarisatie en fragmentatie die resulteerden in talloze politieke moorden. Na 1945-46, als de communisten de macht hebben overgenomen, is het de beperkte “politieke competitie” die eliminatie van politiek tegenstanders in de hand werkt. De (gewelddadige) revolutie van 1989 en haar nasleep vormden een duidelijke breuk, en daarmee met de politieke moorden in de 19e en 20e eeuw.
“Over het algemeen is fysiek geweld in Roemenië tegenwoordig vrij beperkt, wat het gebrek aan politiek geweld verklaart”, vertelt politicoloog Silvia Marton in een interview. Professor Marton is verbonden aan de Universiteit van Boekarest en is onder meer auteur van La construction politique de la nation: la nation dans les débats du Parlement de la Roumanie (1866-1871). “In Bulgarije en voormalig Joegoslavië vinden vaker politieke moorden plaats. Het politieke systeem van Roemenië is redelijk stabiel. Politieke partijen gedragen zich als kartels. Verkiezingen garanderen dat partijen hun kartel kunnen herwinnen. Er is geen opstand of beweging van buiten de belangrijkste politieke partijen die hen serieus of gewelddadig uitdaagt. Een kartelachtig politiek systeem verwatert de politieke oppositie.”
In Bulgarije zijn tussen 1895 en 1923, vier premiers gedood; in de periode 1990-2008 zijn niet politici maar rijke zakenmannen slachtoffers van aanslagen. In (voormalig) Joegoslavië zijn tot de Tweede Wereldoorlog ook enkele vooraanstaande politici vermoord, maar minder dan in Roemenië; in de nasleep van de Balkanoorlogen zijn in de jaren 2000 in Servië een dozijn journalisten, politici en zakenlui vermoord.
In de nasleep van de gewelddadige revolutie van Roemenië in december 1989, waarin de communistische dictator Nicolai Ceaușescu werd geëxecuteerd na een kort geïmproviseerd proces, waren de veiligheidsdiensten nog steeds erg invloedrijk en verstrikt met de opkomende kapitalistische economie en politiek. Dat leidde af en toe tot gewelddadige incidenten. “Generaal A.”, directeur van de afdeling buitenlandse zaken en paspoorten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken, stierf in 1995 bij een mysterieus auto-ongeluk. Zijn lijfwacht maakte vervolgens carrière met zogeheten “Europese hypermarkten”, zelfbedieningswinkels met een grote oppervlakte aan de stadsranden van Boekarest die food en non-food producten verkopen.
In de jaren negentig zette de regering enkele malen mijnwerkers in om demonstraties uiteen te slaan. Maar deze “mineriad” van 1990 en 1992 was volgens professor Marton een uitzondering. Sinds die begindagen van het postcommunistische tijdperk is Roemenië getransformeerd tot een volwaardige democratie. Het sloot zich in 2004 aan bij de NAVO, wat onder meer heeft geleid tot betere civiel-militaire betrekkingen. Roemenië werd in 2007 ook lid van de Europese Unie. Tot de lidmaatschapseisen behoorden garanties met betrekking tot de rechtsstaat, waaronder de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht.
Buitenlandse hoogwaardigheidsbekleders
Terug naar het tragische lot van Gholamreza Mansouri, de Iraanse geestelijke en rechter die zowel van corruptie als misdaden tegen journalisten werd verdacht. “Dit soort accidentele sterfgevallen van buitenlandse hoogwaardigheidsbekleders zijn geen binnenlandse vorm van moord en houden geen verband met het Roemeense politieke systeem als zodanig”, aldus Marton.
Mansouri is niet de eerste prominente Iraanse burger die in Roemenië is gestorven sinds de val van het communisme. In november 1994 werd Mohammed Ali Assadi, een vermeende monarchistische oppositieleider, vermoord nadat hij in de Verenigde Staten asiel had aangevraagd. Destijds beweerde de Roemeense politie dat Assadi bij “illegale zaken” betrokken was geweest en dat hij was vermoord door rivaliserende Iraanse criminelen in Roemenië. De Iraanse ambassade in Boekarest beweerde ook dat Assadi een crimineel was en dat zijn moord niet politiek gemotiveerd was. Toch meldde Evenimentul Zilei destijds dat het slachtoffer een neef van de voormalige sjah had vergezeld tijdens zijn bezoek aan Roemenië. Iraanse oppositiegroepen in Londen daarentegen meldden het persbureau Reuters dat ze nog nooit van Assadi hadden gehoord. De Roemeense politie arresteerde naar verluidt drie Iraanse verdachten.
Op 4 september j.l. kondigde het Openbare Ministerie de resultaten van het forensisch onderzoek aan: Mansouri had zelfmoord gepleegd. De voortvluchtige rechter was dus niet door de lange arm van Teheran aan zijn einde gekomen noch vermoord door Roemeense criminelen. Een bevestiging dat politieke moorden in Roemenië inderdaad een zaak van het verleden zijn.