
Of de Oleander de winter overleeft - Stefan Popa (roman)
2019 HarperCollins, 397 pagina's paperback
Oké, een punt van kritiek dan, om dat maar vast uit de weg te hebben: ‘Of de oleander de winter overleeft’ bevat een paar oneliners te veel. Geregeld worden prachtige alinea’s afgesloten met een zin waarachter je het uitroepteken hoort, al staat het er gelukkig niet. Zo’n zin die op zich mooi bedacht is, maar nergens voor nodig, en vooral dat: bedacht. Het dreigt af en toe het ritme uit het boek te halen, al blijft het bij dreiging, want dit verhaal is veel te knap verteld om door een schoonheidsfoutje onderuit te worden gehaald.
Stefan Popa neemt zijn lezer mee naar Macedonië, en dat bedoel ik vrij letterlijk, als ik het boek weglegde was ik iedere keer even verbaasd dat ik kennelijk níet in Macedonië was. Dat vind ik knap, zeker van een schrijver die het niet moet hebben van lange ensceneringen. Popa zet een tafereel neer in twee, drie zinnen, maar het is vooral de dialoog en de beschrijving van details die het hem doet. Het schaap van de buren dat het gazon komt aanvreten, de landerige zomermiddagen waarop je de tomaten rood ziet worden. Popa beschrijft het niet alleen, je mag als lezer ook echt bij zijn.
Dit boek is opperste vertelkunst
Het boek vertelt een verhaal over de bevolkingsgroep die bekendstaat als de Vlachen. Niet dat de personages zich die term laten aanmeten. Ze noemen zich Aroemenen, en waarom dat verschil van belang is wordt uitgebreid betoogd. Deze romaanstaligen gelden als buitenbeentjes – Vlach betekent vreemdeling – in het zuidwesten van de Balkan, een regio die wordt gedomineerd door Slaven, Grieken en Albanezen. Hun taal is verwant aan het Roemeens, maar Roemenen zijn zij niet.
“Wie wij dan wel niet zijn? Wij zijn.” Popa neemt de taak op zich om deze langzaam vervagende bevolkingsgroep een stem te geven. Vele stemmen. Behalve een amorfe verteller van wie het bovenstaande citaat komt, horen we Pitu, de gepensioneerde burgemeester van het dorp Kruševo (Crushuva voor de Aroemenen), we horen zijn moeder en zijn vader.
Die invalshoeken wisselen in een waanzinnig ritme. Ze versmelten soms even om vervolgens van elkaar los te raken en weer langzaam naar elkaar toe te drijven, en samen roepen ze een groot palet aan indrukken op, dat toch bijeen wordt gehouden als een verhaal. Het leest allemaal makkelijk weg, maar dat is nu juist zo knap. Dit boek is opperste vertelkunst.
Op die manier gaan we met Pitu’s vader de Eerste Wereldoorlog in, we beleven het interbellum als een lang voorspel voor de Tweede. We worden meegesleurd door de onmogelijke tegenstellingen die politieke dromen in deze regio oproepen. Wie niet vecht voor zijn culturele identiteit wordt geassimileerd, wie wel vecht voor zijn culturele identiteit wordt vermorzeld, of vermorzelt zichzelf.
We zien de Aroemenen als bevolkingsgroep langzaam wegkwijnen in het begin van de éénentwintigste eeuw, niet in oorlog, maar in desinteresse. “We willen geen aandacht. Aandacht trekt vuur aan. Aandacht is zuurstof en liever houden wij onze adem in.” In zulke tegenstellingen kun je je niet staande houden. Aan het einde van ‘Of de oleander de winter overleeft’ kun je dan ook alleen maar berusten in het gegeven dat de Aroemenen verdwijnen. Dit is hoe het gaat. Maar de verhalen blijven, en Popa maakt nog eens overduidelijk waarom dat van belang is.