Petr Prouza (1944), onlangs in Nederland voor een lezing, draait al lang mee in het Tsjechische literaire wereldje en heeft een lange lijst met elegante dichtbundels en lichtvoetig proza op zijn naam staan.
Door Filip Bloem
Na 1989 was Prouza –van Tsjechisch-Duitse afkomst– één van de oprichters van de Bernard Bolzano-stichting, die zich inzet voor betere betrekkingen tussen Tsjechen en Duitsers. Ook nam hij het publiekelijk op voor literaire legende Milan Kundera, die in 2008 in opspraak raakte toen hij ervan beschuldigd werd in de jaren vijftig iemand aan de communisten te hebben verraden. Met Kundera verbindt hem een lange vriendschap.
Hoe heeft u Milan Kundera leren kennen?
Als beginnend journalist heb ik hem eens geïnterviewd en toen zijn we bevriend geraakt. Hij was in die tijd al erg bekend en ik werkte aan mijn eerste boek, een verhalenbundel. Hij wilde het graag lezen en schreef een lovende flaptekst. Nou, dat heb ik geweten. Tegen de tijd dat mijn boek uitkwam was Kundera persona non grata en is de hele oplage alleen vanwege die flaptekst vernietigd.
Later verloor u ook nog uw baan dankzij hem.
Ik was redacteur van het jongerenblad Mladý svět (Jonge wereld) en daar hadden we elk nummer een horoscoop. Ik wist dat Kundera van horoscopen hield, hij schreef ze voor de lol voor vrienden. Thuis had hij een dik standaardwerk over horoscopen van een Franse professor en daar had hij zelf op de eerste pagina in het Frans in geschreven ‘Voor Milan, met respect’, om bezoekers mee te imponeren. Hij kon in die tijd alleen maar onder pseudoniem werken, ik hielp hem graag aan een extra bijverdienste. Zijn horoscopen verschenen onder de naam ‘Emil Werner’. Maar een paar mensen op de redactie wisten hoe het echt zat en één van hen heeft me verraden. Dat kostte me mijn baan.
Hoe hield u toen het hoofd boven water?
Het was vreselijk. Ik was net vader geworden en kon ruim drie jaar nergens aan de slag. Met redactiewerk en recensies verdiende ik wat bij en we kregen hulp van familie en vrienden, maar het was een zware tijd. Uiteindelijk kon ik via via aan de slag bij Naše Rodina (Onze familie), een familietijdschrift met voor ieder wat wils. Eerst tijdelijk als vervanging van iemand die ziek geworden was, daarna in vaste dienst. Er heerste daar een prettige sfeer op de redactie. Je hoefde elkaar niet met ‘kameraad’ aan te spreken, maar kon gewoon ‘meneer’ zeggen. Na een tijdje mocht ik weer publiceren.
Dat verbaast me eigenlijk. U stond na die Kundera-affaire niet voorgoed op de zwarte lijst?
De communisten waren het strengst voor hun vroegere kameraden, maar ik heb nooit bij de partij gezeten. En ik heb nooit schuld bekend. Ik ben altijd blijven volhouden dat ik geloofde dat het echt om ene Emil Werner ging. Dat ik weer een boek kon uitbrengen had ook een persoonlijke reden. Mijn roman Život střídá smrt (Het leven lost de dood af; 1985) gaat over de dood van mijn vrouw aan leukemie. Voor mij op dat moment een noodzakelijk boek, maar de communistische censors vonden mijn persoonlijke ellende niet interessant
In diezelfde periode was u goed bevriend met Jaroslav Šabata, een prominent dissident die zo’n zeven jaar in de gevangenis heeft gezeten en woordvoerder van Charta 77 was. Dat kon ook gewoon?
Mensen hebben vaak een zwart-wit beeld van het communisme, maar zo simpel was het niet. Als Šabata even niet in de gevangenis zat zocht hij me inderdaad op, maar altijd bij mij thuis, nooit in het openbaar. Ik woonde in een groot flatgebouw, dus als hij daar kwam was het niet direct duidelijk dat hij bij mij op bezoek ging. Ik geloof niet dat de geheime dienst er ooit achter is gekomen. Šabata was een politiek dier van de eerste orde, maar liep altijd in versleten kleren rond. Toen hij midden in de revolutieperiode van 1989 weer eens op bezoek was, kwam er een telefoontje dat hij onmiddellijk als adviseur van Václav Havel mee moest naar onderhandelingen met de communisten. We hebben hem toen nog snel het nieuwe pak van mijn oudste zoon kunnen aantrekken.
Na 1989 kan in Tsjechië weer alles gepubliceerd worden. Toch zijn er kunstenaars en schrijvers die de commerciële druk van nu erger vinden dan de politieke censuur van vroeger.
Ik ben bang dat ze gelijk hebben. De communisten hebben veel verboden, maar hun censuur was niet waterdicht. Jan Skácel kon publiceren, Hrabal op een gegeven moment ook weer, er verschenen dus ook goede schrijvers. In de jaren tachtig kwam een roman Jiří Šotola uit over de Jezuïeten, waarbij het voor elke enigszins intelligente lezer duidelijk was dat het eigenlijk over de communisten ging. Toch lag het gewoon in de boekwinkels. De commerciële druk van vandaag de dag is veel moeilijker te omzeilen. Het moet gewoon verkopen, punt uit. Vooral voor jonge schrijvers is die mentaliteit funest. Als beginnend schrijver moet je kunnen experimenteren, je eigen stem zoeken. Daar is geen ruimte meer voor.
In 2008 doken er documenten op waaruit zou blijken dat Milan Kundera in de jaren vijftig, toen hij nog een overtuigd communist was, iemand met vluchtplannen heeft aangegeven. Volgens sommigen werd hier een duistere kant onthuld van een man die we vooral als dissident schrijver kennen, anderen zagen er een heksenjacht in. Wat is uw inschatting?
Puur toevallig kwam ik net op de dag dat deze affaire losbarstte in Parijs aan voor een bezoek aan Kundera en zijn vrouw, dus ik was erbij toen hij het nieuws hoorde. Hij was diep geschokt, we hebben de hele nacht zitten praten. Ik geloof niets van de beschuldigingen. Na 1968 hebben de communisten er alles aan gedaan om Kundera zwart te maken, als dit verhaal zou kloppen hadden ze het toen zeker naar buiten gebracht. Volgens mij is er iets anders aan de hand. Tsjechen hebben een bijzonder talent voor collectieve schuld. Dat was in 1945 zo, toen de Sudeten-Duitsers op vaak gruwelijke wijze het land werden uitgezet, en nu weer. In het huidige Tsjechië is iedereen die ooit iets met het communisme te maken heeft gehad, bij voorbaat verdacht.
Intussen is Kundera’s wraak zoet. Al jaren weigert hij toestemming te geven voor een Tsjechische vertaling van de meeste romans die hij na zijn emigratie in het Frans schreef.
In zijn testament heeft hij zelfs laten vastleggen dat die boeken pas vijftig jaar na zijn dood in Tsjechië mogen uitkomen. [Zuchtend:] ‘Kundera en de Tsjechen, dat is een moeizaam verhaal’.