Voorpublicatie: Instabiele elementen

Omslag "Instabiele Elementen", Ruxandra Burcescu
Geschatte leestijd: 10 minuten

Bij Uitgeverij en boekhandel Pegasus verschijnt deze week Instabiele elementen, geschreven door Ruxandra Burcescu en uit het Roemeens vertaald door Charlotte van Rooden. Een fragment.

Ruxandra Burcescu

Er was al een paar weken geen druppel regen gevallen. Het land was hard en droog en de dorre bladeren van de appelbomen hadden verschroeide randjes. Achter de karren die over de straten reden, waaiden verstikkende stofwolken op. De cicaden hadden het dorp overgenomen, waar je ook ging of stond kon je hun monotone en lome getsjirp horen.

De dorpelingen zeiden dat ze tien jaar eerder ook al zo’n zomer hadden meegemaakt. Destijds hadden de vrouwen de jonge priester overgehaald een gebedsdienst te houden bij de Put van de Heilige Relikwieën om de regen op te roepen. De processie viel echter niet in goede aarde bij de militieman Nelu, die de Volksraad* bijeenriep. Diezelfde nacht werden de jonge priester en meerdere dorpelingen gearresteerd. Sommigen van hen kwamen na een aantal dagen thuis, anderen bleven maandenlang weg, en nog weer anderen keerden jaren later pas terug, uitgemergeld en zelfs bang voor hun eigen schaduw. Sindsdien had niemand het meer gewaagd de regen op te roepen, misschien alleen in gedachten, als ze naar de verdorde maisbladeren stonden te staren.

Het kind rende schreeuwend over straat. Het had rood aangelopen wangen en zijn stem klonk schril van de inspanning en de hitte. Hij struikelde over zijn eigen voeten en viel op zijn knieën. Snel stond hij op en begon weer te rennen, alsof hij de schaafwond en het bloed dat over zijn been liep niet eens voelde. Zijn schelle gegil lokte de vrouwen van hun erf de straat op, maar het kind negeerde hen en gaf geen antwoord op hun vragen. Even leek het alsof hij in de warme lucht zou stikken, maar hij slikte kort en begon nog harder de vrouw te roepen voor wie hij een dringende boodschap had.

Dorina stond in de boomgaard in een ketel te roeren en kuchte van de rook. Slierten haar plakten tegen haar voorhoofd en ze voelde het zweet over haar nek tot aan haar borst en langs haar opgezwollen benen stromen. Ze had rugpijn en voelde zich misselijk worden door de weeïge lucht die uit de ketel walmde. Sinds ze zwanger was, verdroeg ze niet eens de geur van rum, waar ze doorgaans haar koffiebonen mee besprenkelde. Hij vond haar gewoonte om koffie te drinken maar niets, hij waarschuwde haar regelmatig dat de dorpelingen haar een bojarenvrouw zouden noemen. Hij zei dat de vrouwen roddelden en dat ze door haar in de problemen zouden komen, maar dat kon Dorina niets schelen. Haar moeder had haar verteld dat dames in Boekarest koffie drinken en had haar geleerd hoe ze rum over de bonen moest druppelen. Dat was voordat ze was getrouwd, voordat haar ouders waren gestorven en haar alleen met hem hadden achtergelaten.

Ze bekeek haar rode, gehavende handen en zuchtte diep. Voordat ze met hem was getrouwd, had ze fijne, mooie handen gehad. Voordat ze met hem was getrouwd, was de boomgaard geen plek om zeep te maken of appels voor appelmoes te plukken, maar een tuin waar ze koffie dronk en rozensorbet at. Hij zei dat ze met hem had geboft, omdat ze uit een rijke kleinburgerlijke familie kwam, en dat haar, als ze niet met hem was gehuwd, hetzelfde zou zijn overkomen als haar ouders. Soms dacht ze dat ze liever het lot van haar ouders had gedeeld dan dat ze een hoofddoek moest dragen en met haar handen moest werken. Ze rechtte haar pijnlijke rug en voelde een steek in haar buik. Het kind bewoog.

Ze had hem ruim tien jaar eerder in de zomer leren kennen. Hij was voor haar vader komen werken en had haar geen blik waardig gekeurd. Elke zomer waren er veel seizoenswerkers gekomen en gegaan. Maar toen ze eens in de appelboomgaard aan tafel zat, kwam hij naast haar zitten. Dorina mocht de brutale jongeling wel en het duurde niet lang voordat ze elkaar ’s nachts stiekem tussen de appelbomen begonnen te ontmoeten. Na een paar maanden dacht ze dat ze zwanger was. Haastig werd de bruiloft geregeld, hoewel Dorina inmiddels haar twijfels had. Na het huwelijksfeest werd ze prompt weer ongesteld, nadat haar menstruatie zonder enige verklaring drie maanden was uitgebleven. Als het nog had gekund was ze teruggegaan naar haar ouders, maar die waren ondertussen door de communisten als bourgeois bestempeld.

De eerste tien jaar was ze niet zwanger geraakt. Hoewel hij elke avond met zijn muffe geur van tabak en zweet bij haar kwam en haar op het stromatras duwde en plette onder zijn gewicht, had het jaren geduurd totdat Dorina in verwachting was. Alle dorpsvrouwen van haar leeftijd hadden al drie tot vier kinderen, dus iedereen zei dat Dorina onvruchtbaar was en had met haar man te doen. Op een nacht kwam hij dronken thuis van de kroeg, trok een vieze zakdoek met roestkleurige vlekken uit zijn borstzak en gooide die in haar gezicht. Zo kwam Dorina erachter dat hij al die jaren de zakdoek had bewaard die ze hadden gebruikt in de eerste nacht die ze samen tussen de appelbomen doorbrachten. Tegen de ochtend, toen de zon nog niet op was en hij lag te snurken in de walm van zijn drankkegel, pakte Dorina de zakdoek en stopte hem zorgvuldig weg. Zodra hij naar de akker was vertrokken, ging zij in het dorp op zoek naar tante Sela, de vrouw van wie de dorpelingen beweerden dat ze aan hekserij deed. Aan haar overhandigde ze de zakdoek en vertelde ze dat ze zwanger wilde worden. Een paar maanden later begon haar buik op te zwellen.

‘Tante Dorina!’

Ze schrok op van het geroep van het kind. Ze draaide zich te snel om en werd duizelig, waardoor ze met haar hoogzwangere, zware lichaam tegen een boomstam moest leunen.

‘Ze hebben ome gevonden op de akker, dood, ze brengen hem naar het dorp,’ riep de jongen, met stokkende adem.

Aanvankelijk begreep Dorina niet waar het kind het over had. Toen voelde ze een heftige steek in haar buik en ging onderuit, naast de boom waar ze tegenaan leunde. Alle kinderen in het dorp noemden hem ‘ome’ omdat hij voor hen altijd wel een appel in zijn borstzak had. Even vroeg ze zich af of hij die appels in dezelfde zak stopte als waar hij de zakdoek in had bewaard.

‘Wat zeg je nou? Denk je dat je grappig bent?’

‘Nee, tante Dorina, heus, de oude Lică was een kijkje nemen bij z’n maisveld en daar vond hij hem, op z’n rug. Hij begon mensen te roepen, ik stond met de koe verderop, maar hoorde hem en ben gaan kijken.’

‘Je hebt het niet goed gezien, hij heeft daar niets te zoeken. Hij is al ruim een week naar Grădiștea en komt donderdag thuis.’

‘Hij was het, tante Dorina, z’n hond was er ook bij, die grijze die altijd met hem meeliep. Lică heeft mij vooruitgestuurd om het je te vertellen voordat ze hem komen brengen.’

Dorina probeerde overeind te komen, maar haar benen gehoorzaamden haar niet. Nauwelijks hoorbaar zei ze tegen het kind: ‘Haal wat water om het vuur uit te maken, de ketel brandt aan.’

De jongen deed wat ze zei en Dorina bleef in de brandende zon zitten. Ondanks de hitte en de warme rook die uit de ketel kwam, voelde ze koud zweet langs haar nek lopen. Vanaf de weg hoorde ze opeens luid gegil. Dorina had het gevoel dat ze zweefde, hoewel haar grote, ronde lichaam aan de grond genageld zat. Ze hoorde als in een droom de zware mannenstemmen en de overslaande kreten van de vrouwen die haar erf op liepen.

Veel later diezelfde avond, toen ze klaarwakker op de stoel naast het bed zat, met de zwarte kat in haar schoot gekruld, terwijl zijn lichaam onder een laken op het strobed rustte, zag ze de gebeurtenissen van die dag weer voor zich. Hoe de oude Lică samen met de jonge Lică naar de boomgaard was gekomen en ze haar overeind hadden geholpen. Hoe de vrouwen stonden te jammeren op het erf. Hoe Leana Moțoi flauwviel toen ze zijn gezicht onthulden. Maar het sterkst bleef nog het gevoel hangen dat het zwart uitgeslagen, gezwollen stuk vlees onmogelijk haar man kon zijn, de vader van het levende kind in haar buik. Het leek op iets wat doodgeboren was, iets wat nooit leven had kunnen schenken.

Zijn gezicht, nek en handen zaten vol gaten. Hier en daar waren die gaten zo diep dat het wit van het bot blootlag. De zwartgeblakerde huid zat strak, en waar zijn ogen hadden moeten zitten, gaapten twee lege kassen. Rond wat er nog over was van zijn neus, zat wit pluis dat rechtstreeks uit de huid leek te groeien. Sommige mensen konden zich niet inhouden en moesten door de geur overgeven. Vreemd genoeg had Dorina, die de laatste tijd geen enkele geur kon verdragen, geen last van de stank van rottend vlees. Ze werd niet eens misselijk van de aanblik van het verminkte gezicht van de man die haar echtgenoot was geweest.

‘De vogels hebben in hem gepikt,’ zei iemand naast haar.

Dorina draaide zich om en staarde naar de man, die zijn blik neersloeg.

‘Wie heeft hem gevonden?’ vroeg ze schor.

‘Ik heb hem gevonden, tante Dorina. Ik was met mijn zoon onderweg naar het maisveld en ik hoorde die hond janken. Het was alsof hij huilde, nog nooit heb ik een hond zo tekeer horen gaan. En toen ik naast hem stond, lag hij daar op zijn rug, met zijn hond naast zich, broodmager en zwak. Alleen zijn kop hief die nog even op toen hij zag dat ik eraan kwam, daarna draaide hij zich op zijn rug, jankte nog eens en toen was-ie dood.’

‘Herejee, ik heb hem ook gehoord, een paar dagen geleden, toen ik met de kar terugkwam uit het bos, maar ik ben niet gaan kijken, ik dacht dat het een of andere zwerfhond was,’ zei een vrouw.

‘Hij moet het dus hebben volgehouden totdat iemand zijn baasje vond,’ zei iemand. ‘Hij heeft over hem gewaakt.’

Een geroezemoes van instemmende geluiden ging door de meute die op het erf van Dorina was samengedromd. De vrouw liet haar blik rondgaan. De dorpelingen hielden haar nauwlettend in de gaten, ze wist dat ze een andere reactie van haar verwachtten. Ze verwachtten dat ze zou gillen, huilen, jammeren, de haren uit haar hoofd zou trekken. Ze legde instinctief een hand op haar buik.

‘Tante, het zal wel niet goed gaan met het kind. Ik zal de vroedvrouw roepen,’ klonk een stem.

‘Nee, ik heb niets,’ zei ze. Daarna richtte ze zich tot de twee Lică’s. ‘Waar is de hond?’

De twee mannen, de een met snor en zwart haar, de ander met geschoren gezicht en vaalgrijze plukken die vanonder zijn strohoed piekten, keken elkaar even verbaasd aan.

‘Die hebben we laten liggen, tante, hij was dood, wat moet je nog met hem?’

Het was middernacht geweest en de vrouwen waren naar huis gegaan. Het was niet makkelijk geweest ze zover te krijgen, er moest en zou een wake zijn, en zij, de zwangere vrouw van de dode, kon niet alleen met hem achterblijven. Ze kon onwel worden, plotselinge pijn krijgen of simpelweg in slaap vallen van vermoeidheid. Aan de andere kant had niemand zich om haar bekommerd toen ze naar de kelder moest om țuică* te halen voor de vrouwen. Of toen Leana Moțoi als een bezetene begon te krijsen omdat ze de kat de kamer van de dodenwake zag binnenlopen. Of toen Mărioara Buru een jammerzang inzette dat het kindje nu vaderloos zou opgroeien en Dorina haar moest troosten. De vrouwen, elk met een hoofddoek en een zonverbrand, door de jajem gloeiend gezicht, hadden verhalen over hem zitten vertellen, wat een goede, vlijtige vent hij was, een goede boer, en hoezeer Dorina het met hem getroffen had. Hoe dol hij was geweest op kinderen, en dat die arme ziel niet eens zijn eigen kroost had kunnen meemaken, nadat hij er zo lang op had moeten wachten. Ze hadden ook wat țuică op de vloer geplengd – voor de dode – en zitten speculeren over zijn dood. Sommigen zeiden dat hij was vermoord, anderen dat hij in de felle zon op het land onwel was geworden. Al die tijd had Dorina geen moment kunnen zitten, ze was van de een naar de ander gedraafd om glazen te vullen en eten te serveren. Het vooruitzicht op een doorwaakte nacht die ze staand zou moeten doorbrengen met deze vrouwen, die stuk voor stuk probeerden de anderen te overtreffen in gejammer en treurigheid, alsof ze vreesden dat de dode anders niet beweend zou worden, gaf haar uiteindelijk de moed om te zeggen dat ze naar huis moesten gaan.

De kat sprong in haar armen en begon te spinnen. Dorina aaide haar afwezig, terwijl ze staarde naar de bolling onder de witte doek op het bed. Even dacht ze de bolling te zien bewegen en beschermend sloeg ze haar handen om haar buik. Tante Sela had gezegd dat ze een dochter zou krijgen, maar hij had dat nog niet geweten. Dorina wist dat hij op een zoon hoopte en had het hem niet durven vertellen. En nu hoefde het niet meer, nu zou ze haar dochter baren en haar met rum besprenkelde koffie leren drinken. Ze zou haar naar school sturen, haar in mooie kanten jurkjes kleden en voor haar zorgen. Een man had ze niet meer nodig, het enige wat er nu nog toe deed, was haar ongeboren dochter.

Ze schrok op door het gonzende geluid van vleugeltjes. Ze liet haar blik door de kamer gaan om te kijken waar het geluid vandaan kwam, en zag een klein insect tegen de gloeilamp aan botsen. Het leek een lieveheersbeestje. Het geluid dat het maakte wanneer het tegen het hete peertje stootte, gaf Dorina een beklemmend gevoel. Het beestje stootte zich nog eens, daarna viel het met zijn pootjes omhoog op de doek over het gezicht van de dode. Een moment lang verroerde het zich niet, daarna wist het zich om te draaien en begon het de wade te verkennen, als een bloeddruppel op het wit van de doek.

Dorina probeerde zich met moeite overeind te hijsen om het lieveheersbeestje eraf te vegen, toen ze een stekende pijn in haar been voelde. De zwarte kat, die tot dan toe rustig in haar armen had liggen spinnen, sloeg haar nagels uit en blies in de richting van het bed. De vrouw voelde een huivering door haar lichaam gaan. Terwijl ze haar buik stevig omklemde, stond ze bruusk op en schopte naar de kat, die met gekromde rug bleef blazen. Buiten hoorde ze een merel fluiten. Ze leunde tegen de muur en staarde met bonzend hart naar het bed. Terwijl ze de muur aftastte, liep ze achteruit naar de deur, en zodra ze met haar hand het hout voelde, duwde ze die met kracht open en vluchtte door de donkere gang. Op het erf liet ze zich op haar knieën vallen en ademde diep de warme lucht in. Er hing een bleekrode gloed om de maan en op het erf was alles stil.

Toen voelde ze de eerste steek, zo heftig dat ze kreunde van de pijn. Na de steek voelde ze nattigheid en ze besefte dat er iets warms langs haar been liep. Bevend legde ze een hand tussen haar benen.

‘God, laat het alsjeblieft geen bloed zijn,’ fluisterde de vrouw in de stilte van de nacht.

Ze keek naar haar natte hand, maar in het duister kon ze geen kleur onderscheiden. Door een nog heftigere steek schreeuwde ze het uit. Ze ging languit op de grond liggen en haalde moeizaam adem. Ze voelde haar blote benen jeuken, alsof er tientallen insecten over haar lichaam kropen. Het bloederige beeld van het lieveheersbeestje op de wade schoot weer door haar heen. Ze probeerde zich op haar ellebogen op te richten om te zien wat er gebeurde, maar een derde steek benam haar de adem. Toen begon Dorina te huilen, voor het eerst sinds de twee Lică’s haar het lijk van haar man hadden gebracht. Zeven uur later, nadat de nacht was overgegaan in dag, zou Dorina haar kind baren.

Instabiele elementen
Burcescu, Ruxandra
Vertaald door: Charlotte van Rooden
Pegasus, 269 blz., paperback, 2025, ISBN 9789061435143

De avond waarop haar echtgenoot levenloos wordt aangetroffen, bevalt Dorina van haar eerste kind. Twee generaties later krijgt Lorelei op haar werk een telefoontje dat haar oude buurman onder mysterieuze omstandigheden is overleden.

Instabiele elementen is een meeslepende roman, waarin Burcescu speelt met oude gebruiken, religie, bijgeloof en de lange schaduw die het communisme over het land werpt. Lorelei, die haar nieuwsgierigheid niet kan bedwingen, stuit op een familiegeheim. Waarom wil haar moeder Angela niets loslaten over Mircea Anton, die uit hetzelfde dorp kwam als Angela en later in de stad Giurgiu in dezelfde flat woonde als Lorelei? Hoe zijn hun levens met elkaar vervlochten? Op zoek naar antwoorden reist Lorelei terug naar het dorp van haar grootouders en gaat ze de confrontatie aan met de tegenstrijdigheden van het moderne Roemenië en spoken uit het verleden.

Ruxandra Burcescu is in 1989 geboren in Giurgiu, Roemenië. Ze werkt als projectmanager bij non-profitorganisaties, publiceert regelmatig korte verhalen in literaire tijdschriften en werkt aan haar tweede roman. Instabiele elementen is haar debuut en werd in Roemenië voor meerdere prijzen genomineerd.
Avatar
Over redactie Donau 217 Artikelen
Donau is een platform voor artikelen over Midden- en Zuidoost-Europa. U kunt hier reportages, interviews en achtergronden lezen over de culturen, samenlevingen en politieke ontwikkelingen van Hongarije tot Oekraine en van Albanië tot Rusland. Als enige tijdschrift over Midden en Zuidoost-Europa in het Nederlandse taalgebied probeert Donau clichés te ontkrachten en een genuanceerd en gevarieerd beeld van het gebied te scheppen.