Traditiegetrouw bezoeken Casper Schaaf en zijn Roemeense echtgenote elk jaar hun familie aan de voet van de Karpaten. Hij reist over de roemruchte Transfăgărăşan-weg, een prestigeproject uit de tijd van dictator Ceauşescu. Een rit langs ijzingwekkende afgronden en adembenemende vergezichten. Maar pas op voor de beren.
Door Casper Schaaf
Deel I – De top
Weet u het nog? Tijdens de eerste coronalockdown in Nederland, in maart 2020, stonden er ineens berenknuffels voor alle ramen. Om de mensen een hart onder de riem te steken en ouders met kinderen wat te doen te geven was de actie bedacht om langs de huizen op berenjacht te gaan. Kleine knuffels, grote knuffels, harige en zachte, haast iedereen leek nog wel ergens een beer verstopt te hebben liggen. Het zag er wel gemoedelijk uit en gaf de mensen die nog naar buiten wilden en de mensen die dat niet meer durfden een gevoel van saamhorigheid.
Van het strenge voorjaar in 2020 spoelen we nu door naar de vrije, hete zomer van 2022. Heel Europa geeft zich over aan te lang opgekropte reislust en waaiert enthousiast uit richting alle windstreken. Wij begeven ons zoals gebruikelijk richting het oosten. Na een lange reis met trein en camper bevinden we ons aan de voet van de Karpaten, midden in Roemenië. Achter ons liggen de stoffige vlaktes van Walachije, voor ons de vriendelijk glooiende heuvels van Transsylvanië. Om daar snel en heelhuids te komen moesten reizigers vroeger met een grote bocht om de bergen heen trekken, naar waar de bergtoppen minder hoog de hemel in prikken. Roemenië’s grote communistische leider, Nicolae Ceauşescu, had hier echter schoon genoeg van. Indachtig het bekende kinderboek riep hij ´’We kunnen er niet bovenover. We kunnen er niet onderdoor. Oh nee! We moeten er wel dwars doorheen!’ En zo geschiedde.
In de praktijk lag hier een militair argument aan ten grondslag. Angstig geworden door de inval van de Sovjet-Unie in Tsjechoslowakije in 1968 constateerde Ceauşescu dat alle bestaande wegen door de Roemeense Karpaten door riviervalleien liepen. Die zouden eenvoudig geblokkeerd kunnen worden door Russische troepen. Een nieuwe weg door de bergen was nodig voor het Roemeense leger.
In 1970 begon de bouw van een autoweg dwars door het hoogste gedeelte van de bergen. Kosten noch moeite werden gespaard. Zes miljoen kilo dynamiet werd aangevoerd zodat de Roemeense ingenieurs zich met geweld een weg door de bergen heen konden knallen. Enorme hoeveelheden beton veranderden in kilometers aan tunnels, viaducten en vangrails. De weg zou de Transfăgărăşan gaan heten: de weg over het Făgărăş-gebergte. Voor al dit zware werk was werkkracht nodig, veel werkkracht. Om een handje meer of minder zaten de communistische machthebbers niet verlegen. Het leger, en dan met name de jongste rekruten, moest het vuile werk grotendeels opknappen. Onder barre omstandigheden en in een moordend tempo werden de vaak onervaren soldaten en werklui afgebeuld om dit prestigeproject van de dictator zo snel mogelijk af te krijgen. Volgens officiële cijfers zijn er tijdens de werkzaamheden veertig soldaten omgekomen. Schattingen door de werklui zelf komen uit op honderden slachtoffers. Op 20 september 1974 werd de weg officieel geopend, hoewel er nog tot 1980 werd doorgewerkt aan het wegdek zelf.
Sinds Jeremy Clarkson, de presentator van het populaire autoprogramma Top Gear, de Transfăgărăşan in 2009 tot de allermooiste autoweg ter wereld bestempelde hebben internationale automobilisten, motorrijders en wielrenners de weg massaal ontdekt. Komende vanuit het zuiden begint de Transfăgărăşan spannend te worden vanaf de Vidraru-stuwdam. De weg duikt hier slingerend de bossen in en cirkelt langzaam om het grote stuwmeer heen. Echt spectaculair wordt het als je het meer achter je gelaten hebt en je de boomgrens passeert. In een duizelingwekkende serie haarspelbochten kruip je langzaam richting Bâlea Lac, het bergmeer dat de top van de pas markeert.
Zelfs op een doordeweekse dag in de zomer – de Transfăgărăşan is vanwege sneeuw in de bergen doorgaans alleen begaanbaar tussen juni en september – is het op de top doorgaans zo druk als bij de aankomst op een beroemde col in de Tour de France. Iedereen stopt om foto’s te nemen, liefst zich dicht mogelijk voor en na het hoogste punt van 2042 meter. Op een krappe, slingerende tweebaansweg leidt dit al gauw tot chaos. Kijk je naar beneden, dan begrijp je dit gedrag echter onmiddellijk. Als een kilometerslange slag kronkelt de weg zich voor je uit naar beneden. Een klein rood kabelbaantje zweeft langzaam boven alles uit de diepte in.
Het oversteken van een bergpas blijft altijd iets magisch houden. Zoals je vroeger met je ouders op vakantie via de Brennerpas vanuit Oostenrijk Italië in werd gekatapulteerd, zo bevind je je hier ineens ook in een heel ander stuk van Roemenië. Vanuit het al een stuk langer tot Roemenië behorende zuiden kom je aan in gebied dat tot 1921 aan Hongarije toebehoorde en dus pas amper honderd jaar officieel Roemeens is. Een overgang die onmiddellijk merkbaar is; aan het landschap, maar vooral aan de huizen. In dit gedeelte van het land zijn de huizen vaak in allerlei pastelkleuren geschilderd – roze, geel, groen – en staat bij binnenkomst niet alleen de Roemeense naam van een dorp of stad vermeld, maar ook de Hongaarse en Duitse.
Nog met één been in de bergen en één al in de Transsylvaanse heuvels zie ik ineens vanuit de bosjes in een bocht van de weg een bruine beer tevoorschijn komen, een tel later gevolgd door een jong. Ze slaan ons – veilig verschanst in de auto – onaangedaan gade en kuieren na een tijdje weer de bosjes in. Van tevoren kregen we van allerlei kanten de waarschuwing nergens op de weg uit te stappen, tenzij er veel andere auto’s en mensen op die plek zijn. Het zou er stikken van de beren.
Ik had al vaker gehoord dat na de val van Ceauşescu eind 1989 – die jaarlijks honderden beren afknalde voor zijn plezier – de berenpopulatie in Roemenië was geëxplodeerd. Volgens EU-regels is het verboden beren af te schieten, alleen als ze daadwerkelijk mensen aanvallen, en dus worden het er steeds meer. Met name in het gebied waar de Transfăgărăşan dwars doorheen loopt. Toch geloof je dit pas echt als je het met je eigen ogen ziet. En warempel, zelfs midden op de dag, langs een tamelijk drukke weg zagen we tot drie keer toe beren voorbij lopen. Zowel aan de zuidkant als aan de noordkant van de bergpas. Boven de boomgrens vertonen ze zich niet, maar in bosrijk gebied is dit inmiddels een alledaags fenomeen.
Kortom, wie écht op berenjacht wil begeve zich naar Roemenië. Zoek naar weg DN7C, slinger je de bergen door, maar pas wel op: in tegenstelling tot de aaibare exemplaren achter de ramen bijten deze wél.
Deel II – Castelul Corvinilor
Een van de dingen die ik altijd nog wilde bezichtigen in Roemenië was Castelul Corvinilor, het befaamde Middeleeuwse kasteel in Hunedoara. Dit is een niet zo bijster spannende stad in het uiterste zuidwesten van Transsylvanië. Als je een rondje door Transsylvanië maakt, moet je echt omrijden om er te komen.
Toch is deze omweg zonder meer de moeite waard. Volgens Google staat dit kasteel in de top 10 van meest sprookjesachtige bestemmingen in Europa. Waar het Bran-kasteel in de zuidelijke Karpaten wordt gelinkt aan de beruchte heerser Vlad Țepeș (Vlad de Spietser) en de Dracula-mythe en derhalve een pretpark-achtige ambiance kent, voel je bij het kasteel in Hunedoara nog de imposante grandeur die de toenmalige Hongaarse heersers van Transsylvanië ermee wilden uitstralen. Dit kasteel had een duidelijke functie: bescherming bieden tegen de steeds verder naar het noordwesten oprukkende Ottomanen.
Iancu de Hunedoara bouwde de burcht in 1440 in opdracht van de Hongaarse koning, die hiermee een machtspunt wilde creëren in de regio. In latere jaren werd de vesting verder uitgebouwd volgens de toen geldende militaire inzichten. De bezoeker van nu moet eerst een steile heuvel opklimmen om de burcht te bereiken. Bedenk, het is zomer in Roemenië, dus zoals te doen gebruikelijk nadert de temperatuur in de zon de veertig graden. Dit dwingt je tot een devoot schuifeltempo.
Vanachter de omliggende huizen en (godzijdank!) bomen doemen de eerste torens en kantelen op. De Harry Potter-fan kan hierbij denken aan het voor de eerste keer aanschouwen van kasteel Hogwarts, maar dan zonder de magische sterrenhemel. Hijgend en puffend bereik je de lange, smalle trap die over de diepe slotgracht – eerder een slotravijn eigenlijk – naar de toegangspoort leidt. Degenen zonder hoogtevrees zien diep beneden het restantje stromen van wat vroeger ongetwijfeld een imposante slotgracht was.
Niet alleen de buitenzijde van het kasteel is nog in verbazingwekkend goeie staat, ook vanbinnen oogt veel nog als toen. Gelukkig zagen de mensen in de 19 e eeuw al in dat dit kasteel bewaard en gerestaureerd moest worden, werkzaamheden waar we nu nog de vruchten van plukken.
Als je na een reeks van kerkers, martelkamers (die doen het altijd goed bij de toeristen), keukens en ontvangstzalen omhoog bent geklommen en de hoogste toren hebt bereikt waan je je even een Transsylvaanse kasteelheer die zijn eigendommen overziet en een zijdelingse blik op de bergen houdt of er vanuit de bossen geen vaandels met een halve maan opdoemen. Negeer voor het gemak even de communistische appartementenblokken en minder tot de verbeelding sprekende industrie aan de hedendaagse horizon.
Castelul Corvinilor is vernoemd naar Matthias Corvinus, een bekende Hongaarse vorst uit de 15e eeuw. Nog altijd trekt het kasteel veel Hongaarse bezoekers die zich hier voor even terug wanen in het destijds veel grotere Hongaarse koninkrijk. Na de Eerste Wereldoorlog en het voor Hongarije zo pijnlijke verdrag van Trianon werd Transsylvanië aan Roemenië toegevoegd.
In de kast met informatiefolders bij de poort vind ik een tekening van de Hongaarse vlag met daarop de Roemeense tekst ‘Transilvania este pământul Maghiaresc’, Transsylvanië is Hongaars grondgebied. De geschiedenis is hier nooit ver weg. Een helse hete wind blaast ons op de brug naar beneden tegemoet. Onderaan de trap poseert een versgetrouwd bruidspaar voor een klassieke Bentley. We zijn weer terug in 2022.
Deel III – Sarmizegetusa
In Roemenië zijn ze trots op hun Romeinse verleden. Nog trotser echter zijn ze hier op de Daciërs, het volk dat het Roemeense grondgebied bewoonde toen de Romeinen er rond 200 na Christus hun licht kwamen opsteken. De Romeinen onder keizer Trajanus versloegen de Daciërs en hun koning Decebal, een overwinning die ze vereeuwigden op de beroemde Zuil van Trajanus.
De Romeinen koloniseerden het land van de Daciërs gedurende zo’n tweehonderd jaar, tot ze weer werden verdreven door oprukkende stammen uit het oosten. Hun taal lieten ze er achter. Nog altijd claimen de Roemenen dat het Roemeens het dichtst van alle talen bij het gesproken latijn van toen staat, dichter dan het Italiaans. Ook zijn er zo’n tweehonderd Dacische woorden in de taal overgebleven.
Voor de Zuil van Trajanus moet je in Rome zijn. Voor Trajanus en de Daciërs moet je in Roemenië in het dorpje Sarmizegetusa zijn. Hier zijn de resten opgegraven van de grootste Romeinse stad van toen, Ulpia Traianum. Je zou verwachten dat de Roemenen hier een grote toeristische trekpleister van hebben gemaakt, maar dat valt ernstig mee.
Naast de parkeerplaats staat een hok met het gebruikelijke mannetje voor de tickets. Na hem te zijn gepasseerd loop je onder een poortje door en sta je prompt tussen de bijna tweeduizend jaar oude fundamenten van de stad. Je vindt er een goed herkenbaar gebleven amfitheater en een flink aantal muren en fundamenten van huizen. Langs de randen van het terrein staat een boerderij, wat akkers met maïs en een groep felgekleurde kasten
voor bijen. Zou dit alles zijn?
Ik loop al weer richting de uitgang, maar dan zie ik twee mensen een karrespoor inslaan langs de velden. Terwijl ik ze nakijk merk ik een kleine pijl op die de bezoeker moet wenken verder te lopen. Na een meter of tweehonderd tussen de velden en een rij bomen doemt ineens nog een groep Romeinse gebouwen op, met in de hoek van het veld één eenzaam overeind gebleven zuil. Het tempelcomplex van de stad, zo blijkt.
De twee mensen die ik ben gevolgd besluiten hier onder de bomen te gaan picknicken, wat mij ook een aanlokkelijk idee lijkt. Dan zie ik vanachter de bomen een ander groepje mensen teruglopen richting de ingang. Ze hebben het over een forum. Het pad loopt hier sterk omhoog waardoor je niet kunt zien wat er achter de heuvel ligt, maar ik waag het erop. Een moeder en dochter lopen aarzelend achter me aan naar boven. Bovenaan de heuvel
vinden we een nieuw complex met fundamenten. Het paleis van de lokale magistraat, staat op een bordje. Geen woord over een forum. Zou dat nog verder zijn?
De moeder en dochter hebben genoeg gezien en dalen puffend van de hitte de heuvel weer af. Ik heb al zeker tien jaar in mijn hoofd dat ik deze plek een keer wil bezoeken en dan wil je natuurlijk ook alles zien, hitte of geen hitte. Ik zet door. En warempel, nog weer een eind verder tussen de
bomen kom je uit bij een open plek waar een immens forum ligt met allerlei zuilen, staand of omgevallen, en stukken steen met inscripties. Het blijkt dat Ulpia Traianum, zeker voor die tijd, een echt grote stad was. Vandaar dat de verschillende opgravingen zo ver uit elkaar liggen. Grote kans dat er achter het forum nog andere mooie plekken te vinden zijn, maar gedwongen door de onverbiddelijke zonnegod blaas ik de aftocht.
Onderweg naar beneden kom ik een nieuw groepje puffende en steunende bezoekers tegen. Ze vragen me enigszins wanhopig of doorlopen loont. Se merită? Da, se merită. Terug bij de ingang blijkt er een aardig leesbare plattegrond van het hele terrein te hangen. Het mannetje met de tickets zit verdiept in een kruiswoordpuzzel en keurt me geen blik meer waardig.